Naoorlogse stadswijken: toen en nu

5. Verschillenanalyse naoorlogse stadswijken

Deze pagina geeft een beeld van de sociaaleconomische situatie van stadswijken van de verschillende typen op 1 januari 2016. De cijfers over inkomen, de voornaamste inkomensbron en sociaaleconomische categorie gaan over 2014. De wijktypen worden op basis van de hoofdbewoner van het huishouden vergeleken met de andere stadswijken in de onderzochte gemeenten en met het Nederlands gemiddelde. Ook uitschieters binnen een wijktype worden benoemd. Aan de hand van drie kernvragen wordt de situatie in en het verschil tussen naoorlogse wijken indicatief weergegeven.

In 2014 was het aandeel huishoudens met een sociale uitkering als belangrijkste inkomensbron in de jongerenwijken met lage inkomens (22 procent ) bijna twee keer zo groot als in de ouderenwijken met middeninkomens (12 procent). Heechterp (Leeuwarden) is een uitschieter, waar 45 procent van de huishoudens afhankelijk is van een sociale uitkering. In deze wijk ontvangen tevens relatief de minste huishoudens een pensioenuitkering, namelijk 9 procent.

Uitkeringsontvangers komen in wijken waar relatief veel huishoudens werken uiteraard minder vaak voor. In ouderenwijken met middeninkomens is de helft van de huishoudens werkzaam als werknemer, directeur-grootaandeelhouder, zelfstandige of anderszins actief. In jongerenwijken met middeninkomens behoort zelfs 54 procent tot deze sociaaleconomische categorieën Het aandeel huishoudens dat geheel of grotendeels moet rondkomen van een sociale uitkering, komt alleen bij het eerstgenoemde wijktype in de buurt van het Nederlands gemiddelde. De andere wijktypen zitten hier duidelijk boven.

In de ouderenwijken met middeninkomens (Prinses Irenebuurt (Amsterdam), Westbroekpark en Duttendel (Den Haag) en de Arnhemse wijken Alteveer/Cranevelt en Klingelbeek) is een sociale uitkering de voornaamste inkomensbron van slechts 4 procent van de huishoudens of minder. In dit wijktype zijn de meeste huishoudens afhankelijk van een pensioenuitkering (27 procent). In ouderenwijken met lage inkomens is dit aandeel nagenoeg gelijk, terwijl jongerenwijken met lage inkomens hier duidelijk onder zitten (16 procent).

In ouderenwijken met lage inkomens en jongerenwijken met lage inkomens heeft respectievelijk 35 en 42 procent van de huishoudens een inkomen dat tot de 25 procent laagste van Nederland behoort. Ook komen hier relatief weinig werkenden (respectievelijk 44 en 47 procent) en veel bijstandsontvangers (9 en 11 procent) voor. Het aandeel lage inkomens is met 42 procent het hoogst in jongerenwijken met lage inkomens. Dit percentage is ruim anderhalf keer groter dan bij huishoudens in ouderenwijken met middeninkomens, waar deze indicator gelijk is aan het Nederlandse gemiddelde.

De helft van de huishoudens in het laatstgenoemde wijktype is nog werkzaam. Hiernaast hebben ouderen vaak hun hypotheek reeds afbetaald of inkomen uit vermogen opgebouwd (CBS, 2015). Van de huishoudens in deze wijken heeft 24 procent een gestandaardiseerd besteedbaar huishoudensinkomen dat landelijk gezien tot de 25 procent hoogste behoort. In Westbroekpark en Duttendel (Den Haag) en Prinses Irenebuurt (Amsterdam) bedraagt het aandeel hoge inkomens zelfs 62 procent. Buiten de Randstad springen Arnhem-Klingelbeek en Breda-Zuid eruit.