Naoorlogse stadswijken: toen en nu

Monique Verlind (DJMO)

Bewoners van stadswijken die vlak na de Tweede Wereldoorlog zijn gebouwd, zitten vaker in de bijstand, moeten vaker rondkomen van een laag inkomen en zijn vaker alleenstaand dan huishoudens in andere stadswijken en heel Nederland. Maar niet alle naoorlogse stadswijken vertonen een dergelijk beeld. Dit achtergrondartikel in een reeks over naoorlogse stadswijken (1945-1965) gaat dieper in op de verschillen tussen deze wijken.

In 1945 waren in Nederland 90.000 woningen verwoest en 50.000 zwaar beschadigd door de oorlog (VPRO/NTR/NPO, 2011), terwijl de bouwactiviteit vanaf de crisis in de jaren dertig nagenoeg had stilgelegen. Daarnaast groeide de bevolking in flink tempo na de Tweede Wereldoorlog. In 1960 waren er bijna 3,2 miljoen huishoudens, terwijl in 1947 iets minder dan 2,6 miljoen huishoudens in Nederland voorkwamen. Er werd jong en veel getrouwd en er was sprake van een babyboom.

Tot ver in de jaren '60 was er sprake van woningnood (Blom et al., 2004). Velen woonden bij familie of in woonwagens. Om in deze woningnood te voorzien, werd na de oorlog een begin gemaakt met een omvangrijk project om grote delen van de bevolking snel te kunnen huisvesten in goedkope, maar fatsoenlijke woningen.

De woningbouwverenigingen gingen daarbij voorop. De nadruk lag vooral op kwantiteit, niet op kwaliteit. Bij naoorlogse wijken is voor het eerst sprake geweest van systeembouw, die overigens moeizaam van de grond kwam (Blom et al., 2004). Op grote schaal zijn in een periode van circa twintig jaar gelijksoortige huizen rond binnensteden gebouwd (RPB, 2008).

Naoorlogse wijken zijn nu tussen de vijftig en zeventig jaar geleden ontstaan. Dat biedt de unieke mogelijkheid om te onderzoeken of wijken die op vergelijkbare wijze zijn gebouwd, vanuit vergelijkbare stedenbouwkundige ideeën en in dezelfde periode, ook na een lange tijd nog op elkaar lijken. De eerste bewoners van de wijken die zijn aangetrokken vanuit het oorspronkelijke idee om de middenklasse betaalbare woningen te bieden, zijn inmiddels grotendeels verhuisd of overleden. Komt de huidige generatie bewoners van naoorlogse wijken nog overeen met de oorspronkelijke doelgroep?