Naoorlogse stadswijken: toen en nu

3. Typologie naoorlogse stadswijken

Het CBS heeft onderzoek gedaan naar sociaaleconomische kenmerken van naoorlogse wijken in de 44 grootste gemeenten van Nederland in 2016; dat zijn de wijken die tot de G4 of G32 behoren (het aantal aangesloten gemeenten van de G32 bedraagt inmiddels 40). Om te vast te stellen welke wijken als ‘naoorlogs’ zijn te bestempelen, is een bestand gemaakt waarin het bouwjaar van iedere woning in de Nederlandse woningvoorraad is gekoppeld aan een wijkcode. Op deze manier kan van elke wijk (en buurt) worden berekend welk deel van de woningen is gebouwd in 1945-1965 en andere bouwperioden.
Bij de selectie van naoorlogse stadswijken, op basis van de wijk- en buurtindeling die het CBS hanteert, zijn de volgende criteria aangehouden:

  • Van ten minste 35 procent van de woningen ligt het bouwjaar in de periode 1945–1965, zowel in 2015 als 2016 (peildatum 31 december).
  • Het aandeel woningen die zijn opgeleverd in de periode 1945–1965 is groter of gelijk aan het aandeel woningen uit aansluitende perioden 1925–1945 en 1965–1995.
  • De wijk heeft ten minste duizend inwoners in 2015 én 2016 (peildatum 1 januari).

Deze selectie leidde tot een lijst van 68 naoorlogse stadswijken. Deze bevinden zich in 30 van de onderzochte gemeenten. In 2016 woonden in deze wijken 711.000 inwoners, ruim 4 procent van de bevolking. Om duidelijk te krijgen in welke opzichten naoorlogse wijken onderling het meest verschillen, is gebruik gemaakt van correspondentieanalyse, een manier om de samenhang tussen een groot aantal variabelen te exploreren (Bijleveld en Commandeur, 2008; Blomme, 2009). De geselecteerde wijken zijn onderzocht op bevolkings-, woningmarkt- en sociaaleconomische kenmerken, met als doel om wijken die vergelijkbaar scoren in groepen in te delen.

In deze correspondentieanalyse is eerst onderzocht hoe sterk de samenhang tussen de onderzochte sociaaleconomische indicatoren is. Daarnaast is onderzocht op welke variabelen de variantie, ofwel de spreiding in scores, tussen naoorlogse stadswijken het grootst is, om zo uit te komen op een kortere lijst variabelen die het duidelijkst verschillen laten zien tussen de onderzochte naoorlogse wijken. Naoorlogse wijken verschillen onderling weinig op het vlak van bijvoorbeeld burgerlijke staat en woningtype (eengezinswoningen of meergezinswoningen). Uitgaand van de referentiepersoon <toelichting 2>, de hoofdbewoner van een particulier huishouden, komen in dit onderzoek de volgende kenmerken naar boven waarop naoorlogse wijktypen onderling significant verschillen:

  • Leeftijd: leeftijd van de referentiepersoon op het peilmoment
  • Huishoudenstypen: typering van een huishouden op basis van de onderlinge relaties van de personen binnen een huishouden
  • Herkomst: land waarmee een huishouden is verbonden op basis van het geboorteland van het referentiepersoon.
  • WOZ-waardeklassen: door een gemeente periodiek getaxeerde waarde van de woning in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ)
  • Gestandaardiseerd besteedbaar huishoudensinkomen
  • Belangrijkste inkomensbron van het huishouden 
  • Eigendom woning: huishouden woont in een huur- of koopwoning

De variabelen leeftijd, besteedbaar inkomen en voornaamste inkomensbron dragen het meest bij aan wat uniek is aan een sociaaleconomische situatie van een wijk. Dit heeft geresulteerd in een indeling in 4 groepen waarin de 68 onderzochte naoorlogse wijken zijn ingedeeld..

Dat zijn wijken met:

  • Jongere huishoudens met lage inkomens
  • Oudere huishoudens met lage inkomens
  • Oudere huishoudens met middeninkomens
  • Jongere huishoudens met middeninkomens

De termen jonger, ouder, lage inkomens en middeninkomens gelden ten opzichte van gemiddelden in heel Nederland.