Levertraan en pindarotsen (5)

Deel 4

Bert viel voorover met zijn gezicht op de ijzeren reling van de loopbrug. Jan ving hem half op. Er werd gegild, geschreeuwd. Wapens werden getrokken, er werd woest naar de hoge punten in de omgeving gezocht. Bert stortte neer, zijn lichaam leek dood vlees, het bloed gutste uit een klein gat net achter zijn rechteroor. Jan drukte een tevoorschijn gehaalde zakdoek op de wond en veegde brokstukken van Berts tanden van zijn wangen. Hij zag geen kogeluitgang en vreesde het ergste. Zou hij hier zijn collega en vriend verliezen? Was dit het beroemde moment in zo veel films, het schot door het hoofd? Hij wilde niet geloven dat dit de keiharde werkelijkheid was. Ze vonden geen dader, helemaal niets. Een perfect uitgevoerde aanslag. ‘Maffia?’ Het schoot door Jans geest. Maar met Bert wist je het niet, hij had meer vijanden dat alleen de maffia. Hij had ze in alle lagen van het criminele circuit. Of het nu Joegoslaven waren of Italianen, hij had ze, vijanden. Jan voelde hoe het lichaam van Bert zich verslapte. Hij dacht eerst nog een bepaalde weerstand te voelen vanuit Berts armen, maar dit bleek meer hoop te zijn dan werkelijkheid. Bert zakte weg in een diepe coma.

“We doen alles om zijn leven te redden, maar koester niet te veel hoop”, zei Berts neurochirurg. Ze waren inmiddels zeven uur bezig geweest de kogel uit zijn hersens te peuteren. Ze hadden zijn schedel moeten lichten. De kogel bleek stukgeslagen op zijn slaapbeen. De meeste fragmenten waren eruit gehaald. Toch waren er zeer kleine fragmenten die de neurochirurg er niet uit durfde te halen omdat deze te dicht bij zijn amygdala zaten. De chirurg legde het een en ander uit aan Jan. Het werd ook voor Jan duidelijk. En dit kleine stukje hersens was wel in zijn eentje verantwoordelijk voor de verwerking van de informatie van zijn zintuigen, met name de omzetting van deze informatie naar geaccepteerde emoties. Jan ging ervan uit dat dit bij Bert nooit echt in orde is geweest, maar hij zei dit niet tegen de chirurg. Het was geen moment voor grappen.
“Hij vecht voor zijn leven”, zei de chirurg, maar Jan vroeg het zich af. Hij zag niets aan Berts gezicht.
“Hoe weet u dat hij vecht?”
De chirurg keek hem aan alsof hij geen vraag meer had verwacht.
“Dat is zo.”
“O, dus u bent een soort Paus hier? Als u spreekt is het de waarheid.” Nu leek de chirurg geïrriteerd te raken.
“Neem van mij aan dat hij ons misschien hoort. Niemand heeft ooit in zijn situatie gezegd dat dit absoluut niet zo is.”
“Hoe lang blijft hij nog zo?” vroeg Jan. Op dat moment kwam er een hoogblonde vrouw de kamer binnen. Jan sprak haar direct aan.
“U moet hier zijn? Dit is Bert van Nieuwpoort.” Ze keek Jan minachtend aan. “Ik moet hier zijn, tenminste als u mij toestaat bij mijn man te zijn.” Ze bezat de flair van een fotomodel en een ongekende schoonheid. Haar hoogblonde haar en lange benen, onder een bijzonder kort rokje vandaan, gaven Jan het idee dat ze een prostituee was.
 “En je naam is?” Ze keek Jan aan alsof hij een straatdiender was die net een bekeuring voor fout parkeren had uitgeschreven.
“Mijn naam is Nanne van Egmond.”
“Nooit van gehoord. Je gaat nu naar buiten totdat ik je heb kunnen checken. Voor mij ben je een vreemde.” Ze draaide zich om en sloeg haar sjaal licht in het gezicht van Jan.
“Het is voor jou goed dat Bert niet wakker is. Je had de rest van leven bekeuringen uit kunnen schrijven.”
“Yeah sure”, zei Jan rustig. Ze verdween, hij begreep er werkelijk niets van. Bert had nooit met een woord over haar gerept. Jan gaf aan een van de dienders buiten de kamer de opdracht Nanne van Egmond door te lichten. Nanne verdween uit het ziekenhuis om buiten een sigaret te roken. Na een kwartier kwam de diender terug en wenkte Jan dat hij moest komen. Jan keek nog steeds met een geobsedeerde blik naar de beademingapparatuur die Bert in leven leek te houden. Bij iedere elektrische impuls van de machine zag Jan de borst van zijn vriend omhoog gaan om daarna weer rustig neer te zijgen. Hij vroeg zich af hoeveel hij zou horen. Of misschien helemaal niets. Nanne was weer gearriveerd en bleef buiten de kamer wachten. Jan hoorde de diender verderop in de gang. Na een paar minuten liep hij op Nanne van Egmond af.
“Je bent zijn vrouw.”
“Joh?” zei ze op een neerbuigende toon.
“Bert is geen familieman. Misschien ben je ooit met hem getrouwd geweest en ben je nu omgekocht om hem alsnog te doden.”
Nanne werd snel rood, van woede. Ze wilde Jan slaan, maar de diender die haar doorgelicht had, bleek snel van begrip te zijn en ving haar arm op die Jan vol in zijn gelaat zou hebben getroffen. Op dat moment greep Jan haar tas die ze om haar schouder droeg en onderzocht deze snel. Hij vond geen wapen, alleen een hoop rommel die door veel vrouwen als onmisbaar bestempeld wordt, maar dat in de ogen van mannen zelden is.

‘Nanne, Nanne, wat doe je hier?’
Zijn beeld was inktzwart, maar de stemmen in de kamer herkende hij, Bert. Berts ogen priemden naar de plek waar het schot vandaan was gekomen. Instrumenten rondom zijn bed leken zijn verhoogde hersenactiviteit te meten, maar niemand hoorde hem. Jan en Nanne schrokken van de verschillende alarmen. Een paar seconden later werden ze de kamer van Bert uit gesommeerd. Ze zochten naar de oorzaak van de alarmen, maar konden deze niet vinden. De aanwezige doktersassistenten besloten de neurochirurg te bellen. Hij was er binnen vijftien minuten. Al die tijd had Jan argwanend naar Nanne gekeken. Hij kon haar niet plaatsen. Bert had het nooit over haar gehad. Hij was gefrustreerd. Hoe vaak had hij het met Bert niet gehad over de ideale vrouw en hoe vaak had Bert niet gezegd dat ze niet bestond?. Hij begreep het geheim van Bert niet, maar hij wilde het wel begrijpen. Hij zou er begrip voor op kunnen brengen wanneer de vrouw in kwestie een hartelijke, warme persoonlijkheid geweest zou zijn. Ze was een draak van een vrouw. Een prachtig omhulsel om een monster heen gegoten.
‘Nanne.’ De apparaten om Berts bed gaven de verhoging van zijn hersenactiviteit aan. De dokter constateerde het direct.
“Bewustzijn en echt wakker worden, zijn twee verschillende zaken. Daar moeten jullie echt rekening mee houden. Hij zal wellicht flarden horen, maar nooit of voorlopig niet reageren. Wij noemen het ook wel de ‘vegetatieve status’. Er is geen enkele mogelijkheid met hem te communiceren. Misschien dat hij zijn ogen opent, misschien dat hij zelf weer zal gaan eten, ik bedoel het voedsel doorslikken.”

‘Waar ben ik? Ben ik dood? Waarom horen jullie mij niet? Waarom zie ik jullie niet? Nanne!’ Berts stem stierf in zijn eigen hoofd.