Ze zijn er bij

Vanaf ik groot genoeg was om de grasmachine te bedienen werd mijn wekelijkse, meestal zaterdagse taak het gras afdoen. Al geluk voor mijn vader wou ik maar al te graag het naar heerlijke benzine ruikend monster in gang trekken en zijn mooi aangelegde Engelse tuin van een strak naar vers gemaaid gras ruikend tapijtje voorzien. Vaders fetisj voor gemaaid gras ging zelfs zover dat hij zijn twee buren overhaalde samen een zitmaaier te kopen. Met als gevolg dat ik de komende jaren the master of grass zou worden, niet alleen voor onze tuin, maar voor drie tuinen, een klein half hectaartje zonder kersje bovenaan.

Vandaag, ongeveer 30 jaar later, in de laatste week van mei zittende en zich op een nog grotere grasoppervlakte bevindend, begon het hierboven te knagen. Mei is sinds aan paar jaren ‘Maai mei niet’ geworden, wat wil zeggen, een maand lang geen gras afrijden. Mijn emphatisch breintje vond zonder al te veel moeite de hartenpijn van de in dienst zijnde master of gras die een maand lang de geur van vers gemaaid gras moest missen. Toen het einde van de maand naderde, voelde ik mister master of grass the first, mijn vader, zijn behoefde om de grasmachine in gang te trekken met de dag stijgen.

Toch ging ik niet toelaten dat mister master zijn moordmachine zou buitenhalen en duizenden kleine universums, biotopen en micro ecosystemen tot niets zou herleiden om een zo mooi mogelijk grasperkje over te houden. ‘Waarom?’ vroeg ik me af. Omdat een Engelse tuin toch zo mooi is, niet? Maar mooier werd hij er niet op. Onze tuin is voor de helft lager gelegen en heeft een ondoordringbare laag steenpuin met een laagje grond erover, net niet genoeg om een Engelse grasvlakte mooi te houden. Vanaf het tien liter de vierkante meter regent staat half England hier blank, het England in onze tuin dan toch.

Letterlijk duizenden madeliefjes zag ik floreren, samen met duizenden gele boterbloempjes, hier en daar een paarden en een klaverbloem en kleine witte bloempjes met beter verstopt precies dezelfde, maar dan paars. Het altijd kort gemaaide gras was omgetoverd in een bloemenweelde. En ik dacht terug aan exact een jaar geleden, toen we allen samen buiten aan het eten waren, en aan de reactie van mijn oudste zus op mijn betoog tegen onze Engelse tuin. “Je gaat het hier toch niet in een verwilderd weidelandschap laten veranderen?” Je zou onze tuin nu eens moeten zien, het is een weidelandschap vol bloemen en kruiden en ik heb nog niemand horen klagen. 

Nu zouden de bijtjes komen dacht ik, maar ik dacht verkeerd. Ook al waren duizenden bloempjes plots verschenen, de bijtjes bleken verdwenen. Geen enkel bijtje was te zien noch te bespeuren. Het was zelfs mister master of gras opgevallen, nog steeds onder de indruk van de met gemeende dank in ontvangst genomen preek over grassen en sponseffecten, bloemen en bijen en subtieler verwoord iets over de te kleine kist zijn broer, die tevens een befaamd natuurbioloog geweest was, had om zich om te draaien.

Dan wou ik nog beginnen over de rotte dendronds die sinds eeuwen onze mooie inheemse varens van de onderste boslagen verjagen en de Japanse duizendknoop die de Kempisch vaart haar oevers overwoekerd. Om te eindigen met het einde van de bij die dankzij ons en dankzij de Aziatische hoornaar haar einde, hier, nabij is. Maar ik stond erbij en ik keek ernaar.