If you can take it, you can make it.

Om en bij de acht lentes jong was ik het moment ik beide ouders vanop de achterbank volledig uitgehoord had met al mijn waarom is gras groen en wat is Chili con carne vragen.

Van toen af spitste mijn voelsprieten zich naar echt moeilijke woorden en stelde ik de daar bijhorende vraag. Verspreid over een paar zomervakanties en een roadtrip of twee, waarvan eentje naar Ex-Joegoslavië met de caravan en eentje naar Frankrijk, zonder caravan, ontstond er een serieuze kerjeuzeneuze wijsneus. Ik, te midden van de achterbank hangend tussen de voorste zetels klaar om bij een botsing door de voorruit te vliegen, had tweeduizend kilometer tijd om nooit eerder gestelde vragen te stellen als “Waarom moet ik straks plastieken sandalen aan?” Ik leerde dat ik een schorpioen was en dat er tussen de rotsen echte levende zaten en dat er ééntje in de hemel leefde, ergens tussen een grote en kleine beer.

Na roadtrip nummer twee maakte het niet uit wie je was, liever of kwader, jonger of ouder, al was je de mompelende rijkswachter die zijn mond verstopt zat achter een te grote snor, mijn zelfzekerheid nagelde je aan een kruisverhoor. Soms met mijn drie jaar jonger zusje aan mijn zijde met steeds die prangende vraag ‘of meneer ook een piemel had?’. Maar daarna mocht ik de vragen stellen en mijn jong naïef breintje vullen met nonsens en quatsch. Ik filterde de gesprekken tussen de grote mensen en klonken er onbekende woorden verstoorde mijn “Wat is…?”vraag steeds de conversatie. En toen viel plots het woord ‘chemisch’ ergens op de achtergrond, schijnhoogstwaarlijk op Radio1 en mijn vraagtentakels schoten recht.

“Natuurlijk is het tegenovergestelde van chemisch”, wist men vader te vertellen onderweg naar de zondagse voetbalmatch. “Alles wat niet zomaar in de natuur te vinden is en door de mens is gemaakt, is chemisch. Natuurlijk of fysisch betekent dat je het in de natuur terugvindt, door de natuur gemaakt, zonder toedoen van de mens.” 

Bingo, er ging een lampje branden, verbindingen flikkerden op en andere zouden uitgroeien tot hoofdbanen in mijn gedachtegangen. Toen al werd duidelijk, hoe egocentrisch de mens zich te midden van ‘zijn’ natuur durfde te plaatsen. Vaders uitleg hielt steek, maar voor een eerlijk kinderlijk geestje schortte er iets aan. Hoe kunnen wij als hoogtepunt van de evolutie, ontstaan uit een begrip door ons bestempeld als ‘natuur’, er onszelf vrijwillig van afscheiden? Bedoelden ze daarmee scheikunde? Scheidingskunde, onszelf afscheiden. De kunst ons af te scheiden van de natuur. Chemisch bestond niet, alles wat de mens maakt is ook natuurlijk, dat was mij duidelijk. Je kunt niet zomaar uit de verzameling ‘Natuur’ stappen. Eens je erin zit, zit je gevangen. Soms zijn er regeltjes. Alles is natuurlijk en het maakt niet uit wat je doet of maakt, het blijft natuurlijk. 

Het zijn ook regeltjes, die een systeem trachten te handhaven waar een behoud van normen en waarden ontstaat die allemaal opstoppingen veroorzaken in de natuurlijke flow van ‘wat is is’. Regels creëren illusies zoals tijd en geluk, goed en kwaad. Regels sturen geloven en gedachten, zover dat wij onszelf als iets boven de natuur durven te plaatsen. Dat is toxisch, ook al blijft het natuurlijk, uiteraard.