De Afhaalchinees (1)

Onze Nederlandse cultuur is iets om trots op te zijn. Cultureel erfgoed moeten we koesteren. Niet zomaar te grabbel gooien. Mensen met een 'Proud to be Dutch-stickertje’ op hun bumper, die snap ik helemaal. Neem nou de rijke Hollandse keuken. Overal waar je komt in ons prachtige landje, zelfs in het allerkleinste gehucht, is wel een Chinees te vinden. Prachtig is dat. Typisch Hollands. Ik heb de Chinees altijd fascinerend gevonden. Ruim driekwart van het restaurant blijft onbenut. Er staan wel keurig gedekte tafels, alsof er een enorme drukte wordt verwacht. Klaar om een dozijn uitgehongerde rugbyteams te verzadigen. Maar die tafels blijven vrijwel helemaal leeg. De enige die je daar aantreft, is een seniele grijze ouwe dibbes die stapels boeken schrijft die niemand leest.

De plek waar het allemaal gebeurt bij de Chinees, dat is natuurlijk aan de andere kant van de vijver met koikarpers, te bereiken via het bruggetje: de afhaalbalie.

Als kleine jongen stond ik als betoverd bij de afhaalbalie te staren naar het doorgeefluikje. Een prachtig principe. Niks open keuken, klapdeuren of andere on-Hollandse halfbakken oplossingen. Het doorgeefluik was een ware attractie. Net als in de Efteling, je kon er minutenlang naar staren en je had geen idee wanneer het bruut werd opengezwaaid en de kok zijn showtje weg zou geven. Een showtje in een onverstaanbare taal. Bang om niet gehoord te worden schreeuwde hij zijn boodschap veel te hard de afhaalbalie in. Tijdens het doorschuiven van de bestelling maakte hij ook nog eens drukke gebaren door dat veel te kleine luikje. Zo rap als hij verscheen, zo plotseling was hij ook weer verdwenen. Pats. Luikje dicht. De ruw onderbroken rust aan de afhaalbalie was teruggekeerd.

Het tweekoppige personeel van de afhaalbalie reageerde onbewogen. De Chinese dame, keurig gekleed, staarde naar buiten, onverstoord met de armen over elkaar. Wachtend op het vervolg van haar enige toegewezen taak: het opnemen van nieuwe bestellingen. Haar mannelijke collega tuurde naar een stukje papier en tikte geconcentreerd met een pen alle bestellingen af. Alsof het luikje en de daarachter schuilende hectiek niet bestonden.

Op dat moment werd het altijd spannend. Niemand van de wachtende klandizie aan de afhaalbalie wist voor wie de zojuist doorgegeven bestelling was. Gesprekken werden onderbroken en de aandacht richtte zich op de jongeman achter de balie. Bij minder vaste klanten maakte hij luidkeels een opsomming van de bestelling. Bij vaste klanten was het: “Ik heb 't voor jou, Harrie.”

Dan volgde de onvermijdelijke vraag of je er “sambal bij” wilde. Daar zijn boeken over volgeschreven. Ik ken iemand die altijd “Ja,” antwoordt maar deze sambal thuis weggooit. De reden is dat deze stakker thuis veel lekkerdere en hetere sambal heeft liggen. Die eet hij dus liever. Maar hij wil niet dat de overige wachtende mensen denken dat hij een mietje is. Een loser die Chinees eet zonder sambal. Dus daarom neemt hij elke keer sambal mee, om het thuis in de prullenbak te gooien. Ben je dan een lulletje rozenwater of wat. De oer-Hollandse benadering is natuurlijk veel simpeler. Je krijgt de sambal gratis bij je bestelling dus je neemt het gewoon mee. Sambal in een plastic potje geniet de voorkeur. Sambal in het puntje van een boterhammenzakje, met daarboven een knoopje, dat wordt gegarandeerd een kliederboel.

Zondagavond. Bord op schoot. Chinees welteverstaan. Studio Sport kijken. Dat is één van de belangrijkste kernwaarden van ons Nederlandse culturele erfgoed. Het is als het ware het fundament onder de hoeksteen van onze samenleving. Het zit in onze genen. Daar torn je niet aan.