De Rabobank en de bril

Het zou een doodnormale vrijdag zijn. Een beetje college, een beetje nietsdoen, mijn normale leven. Dat het vrijdag de dertiende was, had de opticien me verteld bij het maken van de afspraak: “Het is dan wel vrijdag de dertiende hoor!” Enigszins neerbuigend reageerde ik: “Ehm. Daar gelooft u toch niet in? Mensen die de godganse vrijdag ongeluk hebben en vervolgens beweren dat het inderdaad door de ‘ongeluksdreiging’ komt, maken het er zelf van. Het is een puur psychologisch verschijnsel. Ik heb altijd reuze geluk op vrijdagen.” De opticien keek me sceptisch aan, printte het bonnetje uit, gaf het aan mij en wuifde me weg. Ik hoopte dat ik zijn tenen niet al te hard platgetrapt had.

De doodnormale vrijdag was aangebroken en begon doodnormaal met opstaan, wat ik dus écht niet kan. Niet overdreven. Ik ben best een ochtendmens, als de ochtend maar om een uur of twaalf begint. Mijn wekker is een heel relaxt liedje, namelijk ‘The Shire’ van The Lord Of The Rings films. Ik slaap namelijk ongelooflijk licht en word van zo’n ‘slaapliedje’ lekker rustig wakker. Vervolgens gaat hij precies twee keer op snooze en dan rol ik uit bed. Letterlijk. Hoe mijn ochtendritueel er verder uitziet is niet bijster interessant, maar het bevat douchen, niet ontbijten en computeren. En doen alsof ik wakker ben. Vervolgens op de fiets langs Sanne, mijn opfietsmaatje en vriendin, en op naar college. Tijdens het college deed ik m’n uiterste best om wakker te blijven want het was nog steeds ochtend. Ik vroeg Sanne of ze met me mee wilde gaan om mijn pas op te halen. Oh, mijn pas. Ook nog een leuk verhaal. Komtie hè!

Ik werd een keer op een schimmige dinsdagochtend om elf uur uit mijn bed gebeld. Ik nam nogal verdwaasd de telefoon op, het nummer onbekend. Het bleek een juffrouw van de Rabobank te zijn, die me met een iets té vrolijke stem meedeelde dat mijn pas was geblokkeerd. Verward en in de veronderstelling dat ik het waarschijnlijk verkeerd verstaan had vanwege mijn zombie-staat, mompelde ik terug dat dat onmogelijk was, want ik had niet drie keer de verkeerde pincode ingevuld, ik was mijn pas niet kwijtgeraakt en verder kon ik niet bedenken wat er nog meer verkeerd zou kunnen zijn. Ze antwoordde zenuwachtig dat ik gepind had bij een automaat waar geskimd – huh, geskimd? Ja geskimd – was en dat mijn pas uit voorzorg was geblokkeerd. Er was verder niets van mijn rekening afgehaald, waar ik giechelig op antwoordde dat dat ook niet echt schokkend was, er stond immers maar twintig euro op. Het kwam erop neer dat ik een nieuwe pas en pincode kreeg. De pincode werd naar mijn oude thuisadres -in Friesland dus- gestuurd en mijn pinpas moest ik zelf ophalen bij de bank in ons dorp. Probleem. Ik kom alleen in het weekend nog thuis en dan is de bank dicht. Na twee weken gepoogd te hebben de pas alsnog op te halen stuurde ik een mailtje naar de Rabobank of ze mijn pas alsjeblieft met spoed naar Utrecht wilden sturen, en of ze dan meteen m’n rekening ook maar wilden verhuizen. Dat kon, godzijdank.

Op onze bewuste vrijdag toog ik dus vol goede moed naar de bank, uiterst vrolijk en zelfingenomen omdat ik eindelijk, na drie weken lenen van mijn ouders, weer geld tot mijn beschikking zou hebben. Het mocht niet zo zijn. Bij het hoofdkantoor aangekomen na eeuwen zoeken, samen met Sanne, liep ik naar de toonbank. “Mijn pinpas is hierheen gestuurd, de naam is Van Dijk.” De lieve mevrouw met de sympathieke ogen zou even voor me kijken. Geen pas. Ze belde naar boven. Geen pas. Ze zocht de nieuwste post door. And again, geen pas. Toch maar naar filiaal Grou – mijn dorp dus ja -  bellen. Filiaal Grou gaf te kennen dat de pas er allang had moeten zijn. Utrecht kaatste de bal terug; ze hadden hem niet ontvangen. Grou echter sloeg een smash met het fantastische weerwoord dat ze hem wél verstuurd hadden. Utrecht pareerde alweer met het niet-ontvangen relaas.

Na tien minuten deze tennismatch aangehoord te hebben sloeg ik met mijn vuist op de toonbank – figuurlijk dan, dat durf ik helemaal niet écht – en vroeg aan de mevrouw wat ik in ’s hemelsnaam nu moest doen. Het antwoord? Een nieuwe pas aanvragen. “Oke, dan wil ik dat bij dezen doen” “Sorry mevrouw, dat kan hier niet. Dat kan alleen bij filialen, niet bij het hoofdkantoor”. Anke op weg naar een filiaal. “Ik wil graag een pas aanvragen”. Het meisje achter de balie vertelde me enigszins timide, vanwege de grote hoeveelheden stoom die uit mijn oren en neusgaten wolkten, dat dat onmogelijk was. Mijn rekening was nog niet verhuisd, maar mijn gegevens wel, en daarom kon ik de pas óók niet in Grou aanvragen. Door mijn opeengeklemde tanden heen vroeg ik hoe lang dat nog ging duren, voor die rekening verhuisd was. Bibberend zei het meisje dat het ongeveer nog zes dagen ging duren. Werkdagen, welteverstaan. Dat ik daarna mijn pas aan kon vragen. Briesend vroeg ik nog hoe lang het dan zou duren voordat ik die op kon halen. “Weer zo’n zes werkdagen” zei het meisje van onder haar bureau. Ik ontplofte.

Stampvoetend stormde ik naar buiten en heb vervolgens Sanne de hele weg terug de stuipen op het lijf gejaagd met mijn tirades aan het adres van de Rabobank. Ze gaf toe dat ze me nog nooit zo boos had gezien. Nog nooit boos, überhaupt, en dat klopt ook wel want dat word ik niet zo snel. Maar de Rabobank had een grens overschreden. Terwijl ik nog een laatste verwensing mompelde aan het adres van de bureaucratie, liet ik mijn vriendin achter en fietste ik door naar de opticien.

Daar werden mijn ogen gedruppeld met een goedje dat ‘enigszins zou prikken’ en vervolgens mijn ogen uitbrandde. De opticien lachte op een ietwat maniakale manier, al kan ik me dat ook verbeeld hebben, en vertelde me dat het niet zo slim was geweest mascara op te doen. Toen ik in de spiegel durfde te gluren zag ik dat mijn ogen inderdaad á la pandabeer waren. In het daaropvolgende kwartier werden mijn pupillen steeds groter, daardoor het licht voor mij steeds feller en op een gegeven moment zag ik bijna niets meer. Na een kwartier heen en weer gewandeld te hebben met resultaten, en mij letters te hebben laten opnoemen met een belachelijk brilletje op, kwam de opticien – of optometrist, ik snap het verschil niet geheel, of geheel niet – naar me toe met het fantastische nieuws: “Mevrouw van Dijk, u moet een bril”.

So much voor vrijdag de dertiende. Ik pas volgende keer beter op mijn woorden.