Dodelijke date 53

Hier lees je de vorige delen...

‘Dank je’, zei hij zacht. Ik voelde weerstand.
‘Dat ik je dan toch nog een gunst doe.’
Mijn hand spande zich, hij glimlachte. Zijn glimlach spatte letterlijk uit elkaar onder de energie van de eerste kogel. Ik schoot door en door. Vier maal, toen klikte het wapen en bleef de bloedhete loop naar voren staan. Van zijn hoofd was niets meer over. Ik voelde een stijve pijn in mijn pols en arm. Ik had eerder met een wapen geschoten en bleef de terugslag een hel vinden. Ik pakte een stuk van zijn hemd, veegde het wapen ermee schoon en gooide het naast zijn hoofd. Het zwakke licht van een straatlantaarn, twintig meter verderop, gaf het geheel nog een luguberder beeld. De nacht was inktzwart. De parkeergelegenheid met het bijbehorende grasveldje was wel goed verlicht. Het was nu drie uur in de nacht. Ik wist niet wie de schoten gehoord zou kunnen hebben. Ik was extra alert en keek schichtig om mij heen. De auto stond er nog, hoewel ik de deur open had laten staan. Ik besefte mijn geluk.

Ik liep rustig naar de auto en reed weg. Ik zag geen andere weggebruikers. Niemand, alsof de wereld leeg was, alsof ik alleen gelaten was. Ik wilde zo graag janken, tegen iemands schouder aan janken, volledig uit mijn bol gaan. Maar er was niemand en dus huilde ik hard achter het stuur. Ik was een steenkoude moordenaar geworden. Ik zag de kracht van een kogel wanneer deze iemands hoofd raakte en doorboorde. De dood was direct. Ik zag de borst van Jochem voor een allerlaatste keer naar beneden gaan. Zijn laatste adem. Ik was verantwoordelijk, maar voelde mij niet verantwoordelijk meer. Ik was de moordenaar, maar voelde mij een mens; herboren, anders, voorgoed anders.

Al deze gedachten vlogen door mijn brein en samen met de tranen die over mijn wangen liepen, vormden ze mijn nieuwe wereld. Ik was mij nog nooit zo bewust van het nu. Uren achter elkaar vroeg ik mij af waarom, maar het geluk dat ik ook voelde, verdrong het gevoel dat bij de waaromvraag hoorde.
‘De grote weg, ik heb het gehaald!’
Ik schreeuwde deze woorden tientallen keren. Ik zag dat er een rood lampje ging branden in mijn dashboard.
‘Tanken? Benzine, geld, verdomme.’
De woorden vlogen door mijn brein. Ik opende het handschoenenkastje en wist niet eens waarom ik hier het eerste zocht naar geld. Ik vond een hagelwitte envelop, zag in mijn ooghoeken een dikke P op een bord langs de weg en stuurde in een bijna automatische beweging naar de P en remde hard, misschien te hard. Een auto die al een tijdje achter mij reed, kon mij maar net ontwijken omdat ik zo snel naar rechts stuurde. Ik opende de envelop. Er zat een brief in; een korte, met de hand geschreven. Er rolde ook een bankpasje uit. Ik bekeek het snel, er stond een viercijferig nummer op een klein plakbandje achterop het pasje. Ik las de brief.

“Lieverd, ik hoop dat wanneer je dit leest, dat je in een veilige omgeving bent. Ik heb mijn besluit genomen na de lab uitslag en het gesprek erna met jou. Er ligt ook een gsm in het handschoenenkastje. Zet deze aanstaande maandag om vijf uur in de middag aan. Als ik bel, ben ik er nog. Zo niet, dan niet meer. Ik wil, als ik nog leef, je voor een laatste keer horen en weten of je vlucht gelukt is. Het pasje, het is mijn persoonlijke bankpas. Er staat nog een paar duizend euro op. Mijn advies is dit zo snel als je kunt contant te pinnen. Er zit een limiet van zevenhonderd vijftig euro per dag op, dit is wat je op een dag contant kunt pinnen.
Liefs, Karl”

Het was de nacht van zaterdag op zondag. Ik bereikte na tien minuten rijden de eerste plaats. Het was meer een dorp. Ik had benzine nodig.
‘Verdomme, ik heb nog geen vierhonderd kilometer gereden en de tank is al leeg. De klootzak die de auto heeft geregeld, heeft hem niet afgetankt. Wel een smak geld pakken, maar niet goed leveren.’
Ik zat te mopperen in mijzelf. Ik reed de kleine stad binnen ik schat een paar duizend inwoners. Op een plein met wat winkels zag ik een ATM. Daar pinde ik het maximale, zevenhonderd vijftig euro. Het geld had ik, nu nog een benzinestation. Alles was gesloten en ik besloot te stoppen in de buurt van een gesloten benzinestation. Ik parkeerde de auto, stapte uit en besloot wandelend op verkenning uit te gaan. Ik zag groepjes mensen lopen, lachend, aangeschoten, en was nu een kleine honderd meter van mijn auto verwijderd. Plotseling klonken er salvo’s schoten uit automatische wapens. Ik zag de BMW ontploffen. Overal in de stad gingen huizenlichten aan. Mensen gilden, de stad veranderde van een rustige zondagnachtstad in een helse inferno. Het was ook allemaal veel te mooi. Ik had de telefoon en de brief meegenomen. Het pasje had ik nog bij mij. De extra kleding die ik had meegenomen was ik kwijt.
‘Dus Fabio was nog sterk genoeg. Mijn vlucht was bekend en Karl zal wel dood zijn.’ Het vloog door mijn geest. Ik moest weg van de BMW en wel zo snel mogelijk, maar opvallen door te gaan rennen was geen optie. Ik bewoog met groepjes mee, weg van de brandende auto. Toch keek ik zo af en toe de in de richting van de BMW. Ik zag vier personen weer instappen in een auto die iets verder dan de brandende BMW stond. Het was duidelijk dat zij maar één opdracht hadden: mij zo snel mogelijk te stoppen, voorgoed. Deze mannen zouden het niet opgeven. Ze wisten natuurlijk ook dat ik in de buurt moest zijn. Ze bleven naast de brandende BMW staan alsof ze de buurt scanden. Ze begonnen te rijden, mijn richting op. Langzaam kwamen ze dichterbij. Ik schatte ze nog een kleine honderd meter verwijderd. Ik bewoog mij in een groepje van acht mensen. Deze mensen begonnen mij te observeren, alsof ik niet thuis hoorde in het groepje. En gelijk hadden ze.

We liepen langs huizen, vlak langs voordeuren. In mijn ooghoek zag ik een deur opengaan. Ik voelde een grote hand zich om mijn bovenarm sluiten. Een enorme kracht trok mij met geweld het kleine huisje in. Ik lag in een donkere gang en zag een persoon door een klein raampje in de deur naar buiten kijken.
‘Jezus mens, wie ben jij dat ze met zijn vieren je willen afknallen?’ zei een zware mannenstem.
‘Ik ben Martha. Weet je wel wat je gedaan hebt?’ Nu keek hij mij aan.
‘Een buitenlandse, ook dat nog’, zei hij.
‘Zulke gasten hebben mijn vrouw vermoord, alleen omdat ik ze niet betaalde. Ik had een bloeiende kroeg’, zei hij terwijl hij weer naar buiten keek.
‘Ze rijden…nu voorbij, stil.’
Ik had geen enkele reden om welk geluid dan ook te produceren, hoewel ik geen idee had wie mij werkelijk naar binnen had getrokken. Ik probeerde hem te volgen maar hij sprak een dialect. Het was heel lastig. Ik vroeg hem in het Turks langzaam te spreken. Hij ging over in het Engels dat hij wonderwel goed sprak.
‘En nu?’ zei ik rustiger geworden. Ik stond op. Hij pakte mijn pols en dirigeerde mij naar een andere ruimte.
‘Luister, die auto was van jou?’
‘Klopt.’
‘Ze zullen gaan zoeken, van huis tot huis. Er zal een heel leger van maffiosi komen. Je bent nog niet bij de grote weg geraakt. Ze zullen er alles aan doen jou daar te laten komen. Ik heb een kleine schuilkelder onder de grond. Het is een kamertje van vier bij vier meter. Daar zullen ze je niet vinden. Kom mee.’ Hij begeleidde mij naar een kelder onder het huisje. Deze leek groter dan de hele oppervlakte van het huis. In de hoek van deze ruimte schoof hij een grote kast weg. Hij drukte op de muur, de knop was niet zichtbaar, alsof de muur zijn hand kende. Er opende zich langzaam een schuifdeur in de muur. Een redelijk ingerichte kamer werd zichtbaar. Hij sommeerde mij erin en sloot de deur direct. Het licht bleef aan. Ik was alleen en hoorde niets meer. Ik ging op het bed zitten en werd gek van mijn eigen gedachtes.
‘Zo makkelijk je weer laten opsluiten. Wat ben ik voor een randdebiel! Wie is hij? Ik wil hem geloven. Straks zit ik weer in de bunker en is alles voor niets. Ik was verschrikkelijk moe, het bed was uitnodigend, maar ik wilde absoluut niet slapen. Ik probeerde mij te focussen op ieder geluidje dat ik hoorde. Maar het was absoluut stil. Een bijna gekmakende stilte. Ik liet mijn hoofd tegen de muur rusten. de deur ging open, ik voelde dat ik geslapen had. Hij kwam weer binnen.
‘Luister, je zult je wel angstig voelen. Ik weet precies wie je bent en waarom je op de vlucht bent Martha van Salingen. Je hebt de maffia een bijna dodelijke steek toegebracht. Er zijn zeer veel zieken en doden in de bunker waaruit jij vannacht ontsnapt bent. Ik heb het allemaal gezien op de lokale televisiezender die in het bezit is van de maffia. Ze begrijpen alleen niet waarom ze een kapotgeschoten Jochem hebben gevonden.