Mohammed & De Moskeeplassers

Op een dag kwam hij binnenlopen op onze werkvloer: een jongen van Marokkaanse afkomst, jaar of twintig, vijfentwintig, met een dikke zwarte baard – laten we hem Mohammed noemen. Er wordt vanzelfsprekend direct hevig gespeculeerd, maar zodra men ook maar drie woorden met hem wisselt wordt het duidelijk dat het een bijzonder intelligente jongeman is. Mohammed gelooft inderdaad dat scheren zondig is en heeft dus inderdaad een baard, maar zodra je erdoorheen kijkt blijft er niets over dan just another guy, een uiterst vriendelijke ook nog. Hij is een strikte moslim zoals ik in een omgeving opgevoed ben die bol stond van strikte christenen, en zoals er goede en slechte christenen zijn, naastenlievende en opdringerige, zo is Mohammed, tolerant-Hollands én liefdevol islamitisch opgevoed, van mening dat iedereen gelijk is, dat respect en oprechte vriendelijkheid voorop staan, dat aanpassen daarom soms moet. 

Ik vroeg hem eens of hij vrouwen wel de hand schudt. “Ja”, zei hij, “een uitgestoken hand kun je moeilijk weigeren.” “Zie je dat niet als zondig?” Ja, was het antwoord, dat is het strikt genomen zeker; je hoort zelfs je verloofde niet aan te raken voor het huwelijk is bekrachtigd. “Toch doe je het wel.” “Weigeren getuigt van weinig respect of vriendelijkheid. Je past je aan.” “Kan dat?” “Zolang je vanbinnen weet dat het niet hoort, en dat zo blijft.” Zoals een orthodoxe jood in noodgevallen de auto pakt op zaterdag en een christen best mag werken in zorg, leger of politie op een zondag, kan er, mag er, en moet er tegenwoordig met zoveel polarisatie, soms gebogen worden voor de normen die niet de jouwe zijn, maar wel van het land waarin je geboren bent en dat op je paspoort prijkt.

Op langzame dagen praten we vaak uren opgewekt over politiek, nieuws, collega's en zeker ook religie. Hij zal er nooit zomaar over beginnen, maar als je vragen hebt legt hij geduldig uit hoe het precies zit, als je overlappingen vanuit joden- en christendom opnoemt ontstaat telkens een levendige 'ja maar jullie-' en 'in de zestiende eeuw spijkerde Maarten-'discussie die even amusant als interessant, even leerzaam als voedzaam is. Ook een moslim kan vanuit zijn geloof overtuigd zijn van het goed behandelen van je naasten, van gelijkheid en broederschap en wat niet al. Ook met een baard en een gewaad. Tientallen collega's hebben op die manier hun vooroordelen moeten bijstellen en dat is een goede zaak in een tijd van toenemende haat en tegenstellingen.

Steeds meer Nederlanders komen er op steeds meer plekken rond voor uit, “ze” “het liefst” in een kamp te stoppen, in de knieën te schieten, bij Katwijk of Marrakesh het land uit te zetten, gedwongen te laten verhuizen naar ghetto's, et cetera. In clubs hangen nog net geen bordjes “geen Marokkaanse mannen”; het schoenen- of vol-argument werkt nog altijd.

Steeds meer jonge collega's, vaak Afghaans, Iraaks, Turks of inderdaad Marokkaans, worden zat van die eeuwige vooroordelen, het op uiterlijk veroordelen van een goedbedoelende scholier, HBO'er of student, en reageren steeds vaker in discussies over de (indien we dit pad blijven begaan en doen wat idioten al jaren steeds vaker roepen op internet en IRL) komende bijltjesdagen, rassenrellen, Kristalnachten, pogroms, straatexecuties en interneringen, met een houding van: laat ze dan verdomme ook maar komen.
 Zij Tegen Ons. Onnodig worden tien ja naar Fortuyn en acht na Wilders zelfs degenen die het wel goed bedoelen uitgespeeld tegen de Nederlandse bevolking, gedwongen partij te kiezen, gestigmatiseerd en versimpeld tot labels als 'moslim', 'Marokkaan' en 'buitenlander'. Het is het in de ballen getrapt worden door de inwoners van het land waarin je opgroeide, waarvan je de taal vloeibaar spreekt, de normen en waarden gehoorzaamt – gekmakend onrecht voor de meerderheid aan 'buitenlanders' die zich níet met straatterreur en bontkragerie bezighouden.

Mohammed vertelde gisteren (zondag) op werk een verhaal, dat al de tegenstellingen zoals hierboven beschreven – werkelijke straatterreur vs. intelligente Nederlanders van Marokkaanse afkomst, haatbaarden versus naastenliefdebaarden – in één anekdote samenvatte. Toen hij en zijn neef in Utrecht langs de moskee in Zuilen reden, vernamen zij twee blanke mannen van een jaar of veertig die een voorval pleegden dat beslist gedeeld dient te worden; ter amusement en vooral ter contrast en lering. Hoe mensen die uit haat handelen, zodra ze geconfronteerd worden met die haat, met de staart tussen de benen en de bek vol tanden staan en duizend excuses maken. Hoe men drommels goed in de gaten heeft dat al die enge voorstellen zo fout als maar kan zijn. Mohammed heeft het op aanvraag uitgetypt zodat het verhaal zo waarheidsgetrouw mogelijk verteld kan worden.

Het Verhaal van Mohammed
In de namiddag van afgelopen zaterdag vertrokken Mohammed en zijn neef richting het huis van zijn oom, om een babyfeest bij te wonen aan de Min. Talmastraat. Normaal gesproken is dat vijf minuten rijden, maar toen ze langs de moskee snelden merkten ze iets ongewoons op.
“Hee, zag jij wat ik zag?”
“Uhm... ja, maar laten we haast maken, iedereen wacht thuis op ons!” Nieuwsgierig dat hij was, reed Mohammed toch in zijn achteruit terug naar de moskee.

“We keken elkaar verbaasd aan”, schrijft hij. “Daar stond toch niet iemand tegen de moskee te urineren?” Ze reden naar het gebedshuis toe met en inderdaad, meneer stond tegen de bakstenen hoek van het gebouw aan te plassen. De neven keken elkaar aan; de ene wilde het negeren, maar Mohammed was “vastbesloten om uit te stappen en de meneer op beleefde manier te confronteren met zijn daad.”

Hij liep op de zeker veertigjarige, blonde man af en vroeg “meneer? Vindt u dit normaal? Dit is toch niet wat u 'beschaafd' zou noemen? U urineert nu toch echt tegen een heiligdom aan.” De meneer wist niet waar hij moest kijken; hij zag eruit alsof hij zojuist in één van zijn ergste nachtmerries terecht was gekomen. Met een gezicht roder dan een tomaat stamelde hij dat hij inderdaad niet heel gezond bezig was. Hij begon enorm te zweten en raakte licht in paniek, waardoor hij allerlei lukrake onzin uit begon te kramen.

“Ik kon echt geen andere plek vinden!” Mohammed bleef rustig en probeerde de meneer te laten zeggen waarom hij middenin een woonwijk tegen een moskee stond te plassen. “U beseft toch wel dat de moskee middenin een woonwijk ligt? En waarom urineert u tegen de moskee aan terwijl er genoeg bosjes om het gebouw heen liggen waar u rustig uw gang kunt gaan?” Meneer stond met een bek vol tanden en wist geen antwoord te verzinnen, keek verward over zijn schouder naar zijn maat in de auto.

Mohammed vervolgt: “Tijdens het gesprek merkte ik op dat er iemand in de auto naar ons keek. Ik nam het initiatief en ging naar hem toe. 'Meneer? Kent u deze meneer?' 'Nee joh! Ik heb zelfs de politie al gebeld! Kijk maar!'”, waarna de meneer zijn telefoon liet zien. Mohammed merkte dat ook deze meneer niet bepaald comfortabel in zijn stoel zat en zich “een soort van in het nauw gedreven voelde. En een kat in het nauw maakt al snel rare sprongen.”

Na een paar minuten praten riep de man in de auto opeens “Johan? Johan! Kom, laten we gaan, dit is niet echt jofel wat je gedaan hebt!” Weer keek Mohammed zijn neefje verbaasd aan. “Johan? Maar meneer, u gaat ons toch niet vertellen dat hij bij u hoort?” “Oh, nee, nee! Helemaal niet!” Mohammed: “En dat was dus een leugen. Voor mijn gevoel was de plas ook veel te groot [voor één persoon]. Deze urine-activiteit moest op de kerfstok van meerdere personen staan. Ik vermoedde dan ook dat “meneer de politie bellen” inderdaad een handje had meegeholpen.”

Mohammed probeerde constructief en oplossingsgericht te handelen. Omdat de moskee een uur later avonddienst zou houden, was het van belang dat de urine zo spoedig mogelijk werd opgeruimd. De meneren leken niet bepaald warm te lopen van het idee, de politie erbij te halen, dus kwam Mohammed met een voorstel. “Ik vroeg hem op zeer beleefde manier of hij wellicht de plas wilde schoonmaken. Ik had tenslotte al een foto van zijn kenteken gemaakt. Zonder enig tegenargument zei hij: 'Ik doe alles wat je wilt!' Ik fronste mijn wenkbrauwen en zei met een glimlach dat de muur snakte naar een paar liter chloor. Ik stelde voor om samen de benodigdheden te halen.”

“Mijn huis of het uwe?”
“Laten we maar naar mijn huis toe gaan”, zei de meneer vastberaden. “Ik ben tenslotte degene die tegen uw moskee aan plaste.” Mohammed antwoordde dat het niet zijn moskee was maar dat de moskee van de hele moslimgemeenschap was. “Hij keek me aan en begreep wat ik daar mee bedoelde.”

“Twintig minuten later stond meneer met een emmer sop de muur van de moskee en de grond eromheen schoon te poetsen. Eind goed, al goed!”