Drank

Niets mooiers dan mijn eerste dronkenschap. Het was op een warme zomeravond (zoals alle mooie herinneringen zich afspelen op avonden als deze) dat mij het gerstenat voor het eerst door de keel werd gesmeerd. In vieze, ongespoelde glazen die ik vond op de stamtafels van één of andere braderie op een boerenakker, net buiten het dorp. De mens heeft op dit soort feesten (denkend aan boerenpummels met hooivorken, dansend op lokale B of dubbel B artiesten) de tamelijk oneconomische gewoonte om een glas bier niet in z'n geheel op te drinken, maar een kleine (meestal na verloop van tijd warme) bodem achter te laten. Ideaal voor kinderen die tussen het lallend en beschonken gepeupel rondrennen en heel beslist, doch zeer stiekem, ook iets van die vreemde limonade willen proeven...

Vijf minuten na aankomst zag ik vader al goed staan hijsen. Een familietrekje, zo weet ik inmiddels. Tonnen, zoniet vaten, bier gingen er naar binnen. Van moeder mocht ik gerust wat drinken mits het dónker bier betrof. 'Daar zit niet zoveel alcohol in'. Hoewel hoofdrekenen niet tot mijn hoogbegaafde bagage behoorde, wist ik dondersgoed dat ik na het nuttigen van voldoende hoeveelheid restjes donkerbier, het stadium van een opkomend dan wel aanstormend, of in het ergste geval een dreigend naderend delirium zou bereiken.

Het feest was al enkele uren aan de gang toen mijn hoofdje lichtelijk begon te duizelen. Er werd gezongen en zelfs gedanst (polonaise). Niemand bekommerde zich om mij. Ik, die met steeds grotere dorst op zoek was naar restjes bier in ongespoelde glazen op de stamtafels van één of andere braderie, in dit geval dus deze braderie. Maar na verloop van tijd kreeg ik toch wat moeite met het bijbenen van mijn missie, omdat een zeer opmerkzame zuurpruim van pensioengerechtigde leeftijd (vast een opzichter, of landheer of nog erger, conciërge) die de bardienst draaide, mij in de gaten had. En zo werden de glazen sneller van tafel gehaald dan mijn mondje ze kon bereiken.

Maar dit mocht de pret niet drukken. Ik voelde me al duizelig en vrolijk genoeg om nog meer te drinken. Vond het wel even best zo. Kreeg zo nu en dan van een stoere boerenknaap (we schrijven begin jaren negentig maar in Limburg bestond er nog steeds zoiets als boerenknapen.) Een écht koud pilsje, dus ik had in het geheel niet te klagen.

De onvermijdelijke weg naar huis kostte mij nogal wat moeite. Omdat wij per fiets waren, had ik al de grootste moeite om fatsoenlijk op (of is het in) het zadel te klimmen. Na enkele mislukte pogingen, waarbij ik steeds de berm angstig dichtbij zag komen, zette moeder (zij had zich als enige bij de koffie had gehouden, ze wist immers dat dit zou gebeuren; moeders weten altijd vantevoren wat er gaat gebeuren - daarom zijn moeders ook vreselijk saai en onavontuurlijk, of zeg ik nu iets heel raars?) mij met een streng en enigzins verbeten gezicht stevig in het zadel, zodat de kans op het zogenaamde uitkukelen nihil werd. Na een ferme zet hoefde ik zelfs pas na een minuutje echt te trappen. Ik zwierde van links naar rechts en van rechts verder naar nog verder rechts. Godzijdank was er geen kip op de weg en kon ik in feite ongestuurd en gestoord als een aso tekeer gaan. Mijn ouderlijk huis was niet ver weg meer, toen twee prachtige coniferen mijn aandacht opeisten. Als een Al Qaida terrorist vloog ik recht de bomen in.

Mijn hoofd bleef tussen de twee coniferen steken, alsook mijn fiets. De rest van mijn lichaam voelde ik wel, maar lag maar wat slap op de grond. Een komisch gezicht, vond ik zelf.

Vanaf dat moment kreeg ik de smaak goed te pakken en heeft mijn drankcarrière zich in der jaren goed weten te ontwikkelen. Kotsen behoorde zelden tot het eindstadium. En dat was niet gemakkelijk! Op schoolfeestjes werd de druk goed opgevoerd als het om het uitspuwen van de maaginhoud ging. Zorgvuldig werd door de stoerste jongens van de klas bijgehouden hoeveel er gekotst werd. Kotste je niet, dan moest er meer in. Tot je uiteindelijk letterlijk en figuurlijk overgaf door een vinger in je keel te steken, om te laten zien dat je wel dégelijk te ver was gegaan. Mogelijk ben ik geboren in een badje vol Hertog Jan, gezien het feit dat zelfs een trechter met wodka mij niet tot kotsen bracht...

De enige keer dat ik werkelijk alles onder spuwde was tijdens een wilde autorit in Amsterdam. Was daar op bezoek bij één of andere vage gast en alles was uiteraard weer helemaal uit de hand gelopen. De bestuurder van de auto (deze meneer in z'n geheel vergeten, vooral de naam en relatie tot de Vage Gast) slingerde de ene na de andere steeg in en uit waardoor ik geen grip meer kreeg op mijn evenwichtsorgaan. Toen de auto stopte op plaats der bestemming (een onduidelijk appartement waar ik die nacht zou verblijven) kotste ik met veel gevoel voor drama in de brievenbus van de buren.

Goedemorgen buur!

Nadien heeft zelfs de kroegbaas van mijn stamcafé me de deur gewezen. Niet omdat ik vervelend werd of de boel op zat te jennen (dat kwam veel later, maar dit geheel terzijde) maar omdat ik simpelweg de poort tot de frisse lucht niet meer kon vinden. Tijdens mijn studententijd was het helemaal een ramp. Ik kwam nauwelijks de deur uit omdat ik leefde in Woensel West (achtertuin van Eindhoven) en daar was het uitgaansleven alles behalve interessant en van studeren was überhaupt geen sprake (regel nummer één als je student bent). Ik leefde op een oppervlakte van twaalf vierkante meter en mijn huiselijke uitrusting bestond uit een bed wat boeken en een computer. Uit louter verveling zocht ik met enige regelmaat de grens op. Hoeveel flessen wijn gaan er in een uur of twee? En meer van dit soort vreemde spelletjes.

Van dit alles geen spijt. Integendeel. Drank werkte ook zeer heilzaam. Vooral tijdens vervelende, paniekerige situaties. Het bracht rust in de tent. Ook hartenpijn werd aanzienlijk minder na een meer dan royale borrel. De kunst is ook om je niet helemaal van de kaart te zuipen maar net voor dát moment te stoppen. Dat is het lekkerste. Net als sex eigenlijk. Treurig als ik dit alles even terug lees.

In al die jaren van drankgebruik heb ik maar één moment van spijt gekend. Mijn meisje kroop lekker tegen me aan op een frisse zomeravond (zoals alle vervelende herinneringen zich afspelen op avonden als deze) toen we bezig waren met elkaar te 'ontdekken'. Het onvermijdelijke verleden kwam ter sprake. Ik vertelde haar in alle ernst en vertrouwen dat ik regelmatig goed zoop maar dat ik dit thans beter in de hand had. Sterker nog, ik had tijdens het uitspreken van deze woorden een glas Martini in mijn klauwen die ze zélf had ingeschonken. Met een verschrikt gezicht keek ze mee aan. En kondigde zonder veel woord maar wel met zeer veel gevoel het begin van het einde tussen ons aan.