Column: Het verscholen werk

Vorige week bracht ik door op een camping aan de Etruskische kust, waar verrassend veel Fransen en verzuchtend weinig Nederlanders waren neergestreken. Wij Nederlanders ontlopen elkaar het liefst in het buitenland. Wij willen niet herinnerd worden aan onze bedenkelijke afkomst, ons onverzorgde voorkomen, onze boertige manieren en ons roodverbrande vlees dat teveel kilos omvat. Behalve als men ons voor Duitsers aanziet, dan zijn we weer graag Olandesi. Maar, vrienden, Fransen zijn niet veel beter. Het is een heel kinderlijk en praatziek volk. En dat op een camping waar kwistig gebruik wordt gemaakt van microfoons. Neem van mij aan, FOKkers, geef een Fransoos geen microfoon! Hij laat hem niet meer los en braakt een onophoudelijke stroom gebrabbel door de speakers over je uit. En als hij dan eindelijk klaar is, neemt de muziek het over.

Niks rust, nee, onrust en herrie, gedoe en geouwehoer. Wie de tour dezer dagen een beetje volgt, weet dat er bij de finish ook zo'n praatzieke knoflookkauwer een microfoon heeft weten te bemachtigen. Je ziet het soms wel eens op de televisie, als de presentator een kandidaat een vraag stelt die vervolgens de microfoon beetpakt. Zo van: 'en nou zal ik het eens even zeggen.' Die presentator moet dan flink trekken om de macht over het ding weer terug te krijgen. Enfin (typisch Frans woord overigens), die camping lieten we na een week voor wat-ie was en wij trokken Toscane in. Inmiddels hebben wij (op wie die eerste persoon meervoud betrekking heeft leg ik nog wel een keer uit) onze intrek genomen in een Agriturismo Antecchia van criminele afmetingen. Te bereiken via een zandweg, van God en iedereen dus ook de Fransen verlaten, met zwembad en kamers waarin je makkelijk verdwaalt. Dat heb ik dan ook gedaan en het was een lust. Want deze burcht behoort een familie toe. Een Italiaanse aristocratenbende, getuige de uiterst smaakvolle inrichting van het geheel en de krankzinnige hoeveelheid boeken die in al die kamers te vinden is.

Ik heb de onhebbelijke gewoonte graag in andermans boekenkasten te snuffelen. Op de eerste etage staat een krakkemikkig bouwsel met meer dan veertig leren banden waarin jaargangen van de Corriere della Sera, een Italiaanse avondkrant, die terugvoeren tot 1923. Wat zal ik daar eens in opzoeken? De oorlog? Het EK Voetbal van 1988? De Champions League Finale van 1995? Of berichtgeving over gebeurtenissen waar de Italianen bij nader inzien minder trots op kunnen zijn? Want dat zijn er natuurlijk wel een paar. En dan heb ik het niet eens over Berlusconi en trawanten die zo tekeer gingen over de Duitsers. Waarom heeft geen enkele BN-er bij die gelegenheid trouwens een leuke kwinkslag gemaakt? Bijvoorbeeld over het feit dat Italianen niet kunnen voetballen en alleen maar met rooddoorlopen ogen van de hasj-sigaretjes door onze hoofdstad lopen te wildplassen? Dat had ik nou leuk gevonden, maar goed. Ik dwaal af. Ik onderbreek mijn speurtocht voor een lunch met drie verschillende soorten pastas, vele olijven (jawel) en rosé, uitkijkend over het glooiende landschap. Ik juich van binnen. Na de siësta pak ik de draad weer op, in de salon. Dantes Divina Comedia ligt natuurlijk in het blikveld, maar mijn interesse gaat uit naar de hoger gelegen planken, het verscholen werk.

Tot mijn spijt wordt mijn nieuwsgierigheid bevredigd. Daar, die beduimelde band naast Duce! Duce!.. Mein Kampf. Italiaanse vertaling. Ondanks de Toscaanse zomerzon en veel rosé krijg ik het ineens koud.