De vreemde geschiedenis van Kazar de Solitaire Vechtmier (de

Dit is Tuvokki!In de ogen van Kazar de Vechtmier bestond het existentialisme niet. Hij had geen boodschap aan toeval en het lijden wat daarmee samen zou hangen. Hij geloofde niet zozeer in de zinloosheid van het leven. Kazar had geen zin om een twijfelend mietje te zijn. Toch zat hij in een behoorlijke existentialistische crisis. In zijn leven was er geen God. Geen heerser die voor hem besliste wat en hoe het gebeurde in zijn leven. Niks aan het toeval overliet. Nee, er was niks dat hem stuurde. Hij nam de belsissingen zelf, en droeg dus ook de volle verantwoordelijkheid. En dat vond hij Eng. Met een hoofdletter.

Op een dag ging hij praten met een van de meest wijze dieren die hij kende in het grote bos. Dat is natuurlijk niet de immer dommig kijkende uil, maar de gewone regenworm. Oftewel de Lumbricidae. Zo noemde hij zichzelf, voor vrienden was het kortweg Brici, of zelfs Bric.

"Ik ben relatief een van de sterkste dieren in dit bos, toch moet ik me aansluiten bij de kolonie om bestaansrecht te hebben." Kazar zuchtte diep en theatraal.
"Wat is je probleem?" Bric nam de mier op en besloot dat hij wel degelijk in een crisis zat. "Je hebt toch zelf besloten dat je niet meer bij de kolonie wilde horen?"
"Dat is wel zo, en ik wil ook een solitaire mier zijn. Ik ben op zoek naar een zinvolle invulling van mijn bestaan, da's alles denk ik."
Binnen de kaders van zijn nieuwe en zelfgekozen individualiteit moest Kazar keuzes maken. De eerste, en misschien wel belangrijkste, was wat hij ging doen. Kijkend naar de nabije toekomst was er natuurlijk de vraag of hij afscheid moest gaan nemen van zijn kolonie. Dat was een collectief, dus een collectief afscheid zou gepast zijn.
“Bric, als ik afscheid wil nemen van individuele mieren, de vrienden die ik in de loop der tijd heb gemaakt tijdens mijn opleiding als vechtmier of de kameraden waarmee ik gestreden heb, de vrouwen die ik stiekem heb bemind, maak ik hun positie dan niet onhoudbaar door ze te benaderen als individuen terwijl zij er voor hebben gekozen onderdeel te zijn van het collectief?”
“Uiteindelijk is de keuze om tot een collectief te behoren ook een individuele keuze, zij het eentje die vaak wordt gemaakt uit angst voor het onbekende.” Bric keek vertwijfeld of deze woorden uitwerking hadden op de gekwelde mier.

“Dus door afscheid te nemen noem ik ze lafaards?” Kazar schrok van zijn eigen constatering. Hij wilde met opgeheven hoofd kunnen vertrekken en niet alle schepen achter zich verbranden. De implicaties van zijn vertrek waren veel dieper en vollediger dan hij had verwacht. Als de rest van de kolonie dit zou voelen, ze hoefden het niet eens onder woorden te kunnen brengen, dan zou hij een paria zijn. Hij zou emotioneel worden verstoten. Aan de andere kant zou hij een aantal mieren, en dus de hele kolonie, een boel verdriet doen als hij zomaar verdween. Het gebeurde wel vaker dat er mieren niet terug kwamen van hun wandelingen, patrouilles of zoektochten, maar dit gebeurde zelden zonder dat men wist wat er aan de hand was. Mieren gingen nooit alleen op pad, en als ze dat al deden waren ze gemakkelijk te achterhalen doordat ze een geurspoor achter lieten voor de rest van de mieren. Hoe dan ook zou Kazar door zijn keuze verdriet veroorzaken.
“Welk pad je kiest levert je meteen een set unieke en persoonlijke problemen. Het is aan jou om te beslissen welke problemen je het hoofd biedt en welke je negeert. Weglopen voor een probleem is ook een manier om er mee om te gaan.” Bric kon goed raden waar Kazar mee worstelde.

“Ik heb heel mijn leven in een collectief en beslissingsloos vacuüm geleefd, en nu moet ik keuzes maken. De twijfel die ik voel is nieuw voor me. Ik geloof niet dat dit een existentiële crisis is, want ik geloof niet in het existentialisme. God heeft nog nooit bestaan voor me, dus kan ik ook niet loskomen van zijn kudde. Maar wat als de maatschappij waar ik in geleefd heb, zeker nu ik mezelf al als solitaire vechtmier zie, nu eens de goddelijke structuur was waar ik moeite mee heb? Ik kan het niet aan mezelf verkopen dat ik door één enkele keuze een stortvloed aan andere keuzes moet maken, alleen maar om tegen mezelf te kunnen zeggen dat ik ik ben. Mijn recht op een plaats in deze wereld houdt niet op te bestaan nu ik een eenling ben, toch?” Vertwijfeld gooide Kazar zijn handen in de lucht. Hij had die theatrale trekjes altijd al gehad, maar ze altijd onderdrukt omdat het geen acceptabel gedrag was in de kolonie. Nu hij van die banden verlost was leefde hij als vanzelf op, ondanks de zware last die hij op zijn schouders voelde rusten.
“Wat je nu voelt is de tweeledigheid van je nieuwe leven. Het enige advies dat ik je nu kan geven is dat je jezelf niet op voorhand moet straffen voor dingen die anderen zichzelf aan doen. Het verdriet wat je veroorzaakt is daar een van. Jij doet wat je goed acht, en draagt daar de gevolgen van. De andere mieren moeten zorgen dat ze dat op hun, collectieve, manier ook doen.” Weer wachtte Bric tot zijn woorden binnen waren gekomen bij de dappere strijder van weleer. Kazar ging zitten en tuurde naar de einder.

“Misschien ben ik gewoon bang om vergeten te worden. Straks ben ik weg en gaat het leven zonder mij ook gewoon door. Gelukkig heb ik jou als vriend.” Hij keek om en merkte dat Bric al weer in zijn wormengat verdwenen was. Voor het eerst was hij helemaal alleen, en op een rare manier voelde dat prettig.