Thee met belletjes

Het viel niet mee voor Olson. Hij zat op de camping, want hij had vakantie. En iets in hem had gezegd dat het misschien goed zou zijn om op vakantie te gaan. Het was zijn 'innerlijke stem' geweest, dacht hij nu. Soms kwam die stem langs om hem van advies of onzin te voorzien. Dat was eigenlijk altijd welkom. Olson had niet altijd zin om zelf na te denken, en als iemand het voor hem deed kon hij zich bezighouden met belangrijker dingen. Of dat dit keer zo verstandig was geweest, was lastig te bepalen.

Olson zat in een grote tent, daar had hij voor gezorgd. De tent was al zeker 25 jaar oud, maar 'nog best te gebruiken hoor', had de eigenaar hem verzekerd. Olson had op advies van zijn innerlijke stem zijn wantrouwen opzijgezet en was met de tent naar een camping in Zeeland gereden. Daar was het hem zonder moeite gelukt de tent op te zetten. Het was een oranje geval van drie bij zes meter, met een slaapcabine waar je makkelijk met z'n drieën in kon. Er zat nog een tweede slaapcabine bij, maar die had hij maar niet opgezet. Hij was maar alleen. Het grondzeil was groot genoeg om de helft van de vloer in de tent te bedekken. Dat was wel logisch want de andere helft van de tent zou bedekt moeten zijn met de twee slaapcabines. In Olsons geval bleef er dus een stukje gras over. Hij vond het wel grappig, het idee dat hij gras in de 'woonkamer' had, en dus liet hij het maar zo.

De camping was bij lange na niet vol. Het was nog vroeg in het seizoen, dus er zaten alleen vaste gasten. Mensen met stacaravans die regelmatig een weekendje op de camping zaten. Olson had geen enkele moeite gedaan om contact te maken. Zoals gewoonlijk knikte hij naar mensen die hem groetten, maar meer niet. Hij was op vakantie omdat het goed voor hem was. Niet om lastig gevallen te worden door praatgrage gekken die hun weekenden spendeerden in een op hout lijkende plastic hut. Hij schatte in dat deze mensen niet gediend waren van de lucht van een geestverruimende sigaret, ook iets waar zijn innerlijke stem hem voor gewaarschuwd had, dus was hij thuis in de weer geweest met kookpotten en theezeefjes. Dat had een drietal kannen thee opgeleverd waarmee je een olifant nog kon laten zweven. Eigenlijk had Olson gedacht dat deze hoeveelheid genoeg zou zijn voor drie weken. En aangezien hij maar drie dagen vakantie zou vieren was hij van plan om twee van de drie thermosflessen weer mee naar huis te nemen.

Daar zat hij dan. De eerste dag was het weer prima geweest. Olson was content met de situatie. Hij had lekker zitten dineren onder de grote luifel. Daarbij had hij een flesje rode wijn opengetrokken. Toen zijn eerste glas wijn leeg was schonk Olson zichzelf in de auto een kopje thee in. De geur was nogal sterk. Olson vermoedde dat de buren, die zeker een half veld verderop stonden, wel wisten wat hij aan het doen was. De blikken van de mensen spraken wat hem betreft boekdelen. Om te voorkomen dat hij op heterdaad betrapt zou worden gooide hij het kommetje thee in één teug achterover. Het bittere vocht was niet écht lekker en om te voorkomen dat hij over een uurtje nóg zo'n vieze kop thee moest drinken schonk hij snel zijn beker vol om ook die weer meteen leeg te drinken.

Terug bij de tent deed hij zijn glaasje wijn weer vol alsof er niks gebeurd was. Een paar minuten later zag hij de man van de overkant korte tijd naar hem kijken. Olson vermoedde dat er iets over zijn verdachte actie in de auto in het rapport zou verschijnen. Dit soort dingen werd altijd gerapporteerd over personen die in de gaten gehouden werden. En Olson was al lang zeker van het feit dat hij in de gaten gehouden werd. Thuis had hij stapels aantekeningen liggen over de mensen die hém in de gaten hielden. Zijn aantekeningen en notities, al zijn bewijzen tegen de agenten die hem in de gaten hielden lagen veilig opgeborgen op een plaats waar niemand ze zou zoeken. Hij was er zeker van dat 'ze' inmiddels zijn huis wel doorzocht hadden en dat ze de isolatie op zolder wel hadden laten zitten. Olson wist zeker dat de valse notities die hij in de kluis had gelegd genoeg leesvoer opleverden voor de bazen van de agenten. Het zou ze in elk geval op een dwaalspoor zetten.

En toch viel het niet mee. Olson had het soms goed voor elkaar. Zeker zoals hij daar nu zat. Hij voelde de leegte van de thee en de belletjes die door de thee veroorzaakt werden. De belletjes die rinkelden en bubbelden tegelijk. Het waren fijne belletjes want ze konden niks over hem vertellen aan de mensen die hem in de gaten hielden. De vrouw van de man tegenover hem was ook opgestaan van de tafel waar ze met z'n tweeën bij een gaslamp hadden zitten lezen. Ze liep langs zijn tent naar het toiletgebouw even verderop. In het voorbijgaan groette ze hem. Olson deed alsof hij teruggroette. Hij wist niet zeker of hij bewoog.

Een klein moment later was de vrouw al weer terug. Olson had niet écht zitten opletten en hij wist niet zeker of er überhaupt tijd voorbij was gegaan. In elk geval vond hij het verdacht dat de vrouw al weer terug was. Ze had iets in haar hand wat er wat hem betreft alleen maar uit kon zien als slim vermomd communicatieapparaat. De vrouw ging weer zitten en Olson deed zijn best niet naar de mensen te kijken. Het idee dat hij de mensen die hem observeerde in de gaten hield maakte hem lacherig. Even liet Olson zich gaan. Hij lachte. Hij lachte zó hard dat zijn klapstoeltje ervan schudde. De twee mensen aan de overkant keken naar hem. Het kon Olson niets schelen. Schuddebuikend zat Olson in zijn stoel.

Toen de lachbui een beetje minderde, zwaaide Olson naar de mensen aan de overkant. Die hadden het wel verdiend. Voor hém was het vakantie. Deze mensen deden gewoon hun werk. En dat vond hij leuk. Het duurde even voor hij weer bij zinnen was. Aan de overkant van het veldje was het licht uitgegaan. De agenten deden alsof ze gewone mensen waren die om elf uur naar bed gingen. De nachtploeg zat nu met nachtkijkers te volgen wat hij aan het doen was. En daarom deed hij niets. Het was zoals zijn innerlijke stem beweerde: niets doen kan verlichtend werken. En dat was in deze staat wel aan Olson besteed. Zowel verlichting als niets doen. Het donker was overweldigend en Olson had niets dan een aansteker om het duister te verdrijven. In een zee van rust en kleine belletjes die hem begeleidden wist Olson zijn bed te bereiken. Dit was de niet eerste keer dat hij daadwerkelijk naar die stem in zijn binnenste had geluisterd. En dit keer waren de enige die er niets aan hadden de demonen die zijn leven in detail toevertrouwden aan rapporten.

Vandaag was er niets geweest waar ze wat aan hadden. Met een lach op zijn gezicht liet Olson zich vallen op een luchtbed vol belletjes.