De manosphere: een problematische digitale biotoop
Toen Andrew Tate in 2022 kortstondig van de grote platforms werd verbannen, leek het alsof er een stop werd gezet op de toevoer van giftige mannelijkheidsidealen. De realiteit bleek anders: de video’s bleven circuleren via mirrors, in gaming‑chats en op Snapchat‑stories en bereikten misschien wel een nog jonger publiek dan voorheen.
De wording van dat publiek is het onderwerp van de populaire miniserie Adolescence, waarvan de dertienjarige Jamie Miller niet zozeer een uitzonderlijke ontsporing is, maar een geconcentreerd portret van een ontwikkeling die al langer gaande is. Het verschijnsel dat in de media simpelweg ‘de manosphere’ heet, is geen losstaande sekte, maar een groeiend ecosysteem van fora, podcasts, coaches en meme‑kanalen dat uiteenlopende, soms tegenstrijdige boodschappen gezamenlijk verpakt als bevrijdingsleer voor onzekere jongens.
Die boodschappen in dat ecosysteem variëren van onschuldige fitnesstips tot de stelling dat vrouwen ‘genetisch hypergaam’ zijn en daarom door mannen in toom moeten worden gehouden. De aantrekkingskracht zit niet uitsluitend in de misogynie, want die fungeert eerder als lijm, maar in het gevoel dat er eindelijk iemand eerlijk zegt waar het op staat: succes is maakbaar, falen is je eigen schuld en feminisme is de oorzaak van vrijwel elk maatschappelijk probleem. Zodra die diagnose is geslikt, volgt een behandelplan dat ogenschijnlijk helder is. De pick‑up artist belooft vaardigheden, de mannenrechtenactivist juridische weerbaarheid, de incel‑subcultuur slachtofferschap en de ‘trad’ influencer terugkeer naar religie en hiërarchie.
De diversiteit van de beweging is juist haar kracht: wie afknapt op het grove seksisme kan terecht bij de rationele zelfhulp van Jordan Peterson; wie daar weer op uitgekeken raakt vindt adrenaline bij een Fresh & Fit‑podcast. Alles blijft binnen hetzelfde morele universum: mannen hebben op een of andere manier recht op hun oude vanzelfsprekende positie en vrouwen of een zogenaamd ‘feministisch systeem’ hebben die positie onrechtmatig afgepakt.
Op scholen wordt de diffuse mengvorm van zelfverbetering en vrouwenhaat concreet meetbaar. In Britse en Nederlandse enquêtes noemen docenten systematisch de naam van Andrew Tate als ze ongeoorloofde opmerkingen, weigering om met vrouwelijke collega’s te praten of openlijke klachten over ‘te veel vrouwenrechten’ signaleren. Toch is het te eenvoudig om Andrew Tate tot singulariteit te verklaren. De citaten van Schopenhauer uit 1851, waarin de vrouw wordt gereduceerd tot huichelarij, laten zien dat de onderliggende ideeën ouder zijn dan internet en dat ze telkens via nieuwe kanalen worden gerecycled. Het web versnelt diffusie en verleent schijn van empirische onderbouwing, bijvoorbeeld door het misbruik van de Pareto‑regel (het beruchte ‘80/20‑principe’) als zogezegd wetenschappelijke verklaring voor de seksuele marktplaats.
Platform‑algoritmen spelen daarin een dubbelzinnige rol. Ze vergroten de kans dat een toeschouwer, na het kijken van een op het eerste gezicht neutrale fitness‑tutorial, wordt doorgeschoven naar content waarin vrouwen expliciet als bedreiging of als wezens van lagere orde worden gekarakteriseerd. Het gaat om gradaties: in gamingchats wordt veelal gemoedelijk gespot met ‘simping’, maar de stap naar verregaande ontmenselijking blijkt klein wanneer jongeren al gewend zijn geraakt aan het idee dat hun sociale status afhangt van dominantie en verbale agressie. Juist om die reden is de vaak gehoorde oplossing, een algeheel verbod op smartphones of een ondergrens van zestien jaar voor social‑media‑accounts, slechts gedeeltelijk effectief. De verleiding verdwijnt dan namelijk niet: die verhuist naar plekken met minder toezicht of verdwijnt zelfs in versleutelde kanalen waar docenten en ouders nog lastiger binnenkomen.
Routes naar veerkracht en gedeelde verantwoordelijkheid
De vraag hoe jongens kunnen worden beschermd zonder te vervallen in krampachtig toezicht raakt het hart van het debat. Initiatieven als WiseGuyz in het Canadese Calgary tonen dat gerichte programma’s voor relationele en seksuele vorming wel degelijk functioneren. In kleine, vertrouwelijke groepen leren jongens daar emoties te benoemen, afwijzing te hanteren en media‑boodschappen kritisch te lezen. Evaluaties over meerdere jaren laten dalingen zien in acceptatie van gender‑gerelateerd geweld en een toename in empathisch vermogen. Zulke resultaten onderstrepen een basaal inzicht uit ontwikkelingspsychologie: pubers die handelingsperspectief hebben, grijpen minder naar ideologieën die simplistische vriend‑vijandmodellen propageren.
Maar onderwijs kan niet alles opvangen. Ouders blijven de eerste filter. Niet door telefoons te confisqueren, maar door interesse te tonen in de online leefwereld van hun kinderen. In gezinnen waar openlijk over seks, afwijzing en macht wordt gesproken, blijkt de impact van extreme content beperkter. Tegelijk hebben ouders dikwijls het gevoel dat hun digitale achterstand onoverbrugbaar is: zij weten wél waar hun kinderen fysiek uithangen, maar niet hoe ze virtueel navigeren. Hier ligt een taak voor overheid en maatschappelijke organisaties om toegankelijke mediawijsheidprogramma’s te ontwikkelen die ouders niet belerend toespreken, maar praktisch toerusten op die complexe taak.
Religieuze instellingen hebben op hun beurt de kans om het misbruik van christelijke en islamitische taal door manosphere‑influencers te ontmaskeren. Theologen wijzen erop dat de selectieve lezing (bijvoorbeeld Paulus’ oproep dat vrouwen moeten zwijgen in samenkomsten of koranverzen over mannelijk leiderschap) structureel de bredere context van gelijkwaardigheid, barmhartigheid en sociale gerechtigheid negeren. Het christendom dat winnaars verafgoodt en de islam die polygamie vergeestelijkt tot statussymbool zijn beide reducties die aansluiten bij een hiërarchische mannencultus, maar worden weersproken in eeuwenlange tradities van maatschappelijk engagement en spirituele gelijkwaardigheid. Door zulke tegengeluiden met gezag te laten klinken, krijgen jonge gelovigen een alternatief discours aangereikt dat niet uit angst, maar uit verbinding vertrekt.
Ook de socialemediaplatformen zelf kunnen niet langer volstaan met verwijzing naar vrije‑meningsuiting. Hun verdienmodel is gestoeld op engagement en extremere inhoud levert aantoonbaar meer kliks op. Transparante algoritmische audits, strengere moderatie op dreigementen en de mogelijkheid voor gebruikers om misogynistische contentfilters te activeren, zijn geen censuur, maar basale veiligheidsmaatregelen, vergelijkbaar met snelheidslimieten in het verkeer. Belangrijk is daarbij dat zulke regels niet alleen reactief op incidenten worden toegepast, maar anticiperend. Preventie begint bij het erkennen van die glijdende schaal.
Ten slotte verdient het concept ‘toxische mannelijkheid’ zelf herwaardering. Wie het label te snel plakt, riskeert dat jongens zich in de hoek gedreven voelen en munitie vinden voor de stelling dat ze onterecht worden gedemoniseerd. In de onderwijspraktijk werkt het beter om gedrag dan moraliteit te adresseren. Dus niet strooien met aanvallende woketaal als “Jij bent toxisch”, maar vragen stellen als: “Deze uitspraak degradeert vrouwen tot objecten, is dat je bedoeling?”. Zo ontstaat ruimte voor persoonlijke verantwoordelijkheid zonder daarbij jongeren aan te vallen.
Het uitgangspunt dat alle mensen vatbaar zijn voor groepsdruk en ideologische verleiding, herinnert eraan dat de grens tussen ‘normale jongens’ en ‘radicale incels’ een vrij breed grijs gebied is. Hannah Arendts analyse van de banaliteit van het kwaad is hierbij nog altijd actueel: de grootste gevaren komen niet van uitzonderlijke monsters, maar van alledaagse beslissingen die onverschilligheid ten opzichte van de ander normaliseren.
Wanneer al deze perspectieven, pedagogisch, religieus, technologisch en sociaal‑economisch – gezamenlijk worden ingezet, ontstaat een meerlaagse verdedigingslinie. Die hoeft de verleiding niet volledig uit de wereld te bannen, maar moet voldoende tegenwicht bieden om de ‘grip’ van de manosphere losser te maken. Jongens die zich herkennen in Tate’s roep om zelfverheffing zullen blijven bestaan, maar ze zullen vaker een mentor ontmoeten die laat zien dat kracht ook in wederkerigheid kan liggen en dat succes zonder empathie uiteindelijk een lege huls is.
Daarmee is de miniserie Adolescence niet louter een waarschuwing, maar vooral een uitnodiging. De serie vraagt ons na te denken over wat mannelijkheid kan inhouden wanneer angst, hiërarchie en bezit de norm niet langer bepalend zijn. Dat gesprek kan vooral op een zinnige manier plaatsvinden wanneer het niet alleen plaatsvindt als het al te laat is, maar als het verweven raakt met de dagelijkse werkelijkheid: in de klas, op de sportvereniging, in de moskee, in de huiskamer en op de tijdlijn. Alleen dan is het mogelijk het digitale oerwoud van algoritmen en provocateurs om te vormen tot een landschap waarin jongens niet hoeven te kiezen tussen macht en marginalisatie, maar leren dat waardigheid gedeeld kan worden zonder dat er iemand verliest.