Niet voorbij de Ardennen


Vakantie in de Ardennen. Eerst tien kilometer fietsen, dan overnachten bij een kennis net over de grens en de volgende ochtend met zijn tienen, met tien fietsen en veel teveel bagage de Belgische trein in. Twee keer overstappen, twee keer een overspannen conducteur. In Luik moeten we een halfuurtje wachten. Ik ga naar de wc. De schoonmaakmadame, die vreemd genoeg Nederlands spreekt, vraagt:  ‘Bent u met de scoots?’ ‘Nee, met de fiets’, antwoord ik. Ze kijkt me vreemd aan. Later hoor ik dat ‘scoots’ de Belgische versie van de scouting is. Ik dacht scooters en vind haar vraag maar vreemd.  Je gaat toch niet met een scooter de trein in?

We gaan kamperen en slapen straks in een hele oude familietent. Die moeten we meesleuren in twee juten zakken. Eén voor het zeil en één voor de metalen tentstokken. De zakken zijn aan het slijten. Bij het tweede station waar we moeten overstappen, scheurt één zak. En toen lagen er tien tentstokken tussen het perron en de trein. De trein vertrekt dus met vertraging, dankzij ons geklungel. Bij station Jemelle stappen we uit en dan blijkt dat we nog dertig kilometer moeten fietsen om bij de gereserveerde camping te komen. Dertig kilometer in de heuvels met stadsfietsen zonder werkende versnellingen en met kilo’s bagage. Dertig kilometer en een meisje uit de groep bekent nu pas dat ze astma heeft. We nemen haar bagage over. Na tien kilometer en drie stops moeten we al één fiets achterlaten en zijn we door de voorraad frisdrank heen.

We bivakkeren aan de oever van de Ourthe, een riviertje met meer kano’s dan vissen. Na het ontbijt om twee uur in de middag liggen we in de zon te luisteren naar Radio 1, de Tour de France. De cd-speler heeft het al begeven door het vocht ’s nachts. We zien tot onze verbazing dat er twee halve broden uit de tent komen lopen. What the fuck? Opgestaan zien we twee ratten onder het brood. Dieven! Daar hebben we ver voor moeten fietsen en daar moeten we morgen ook nog van eten.

Even later komt de eigenares van de camping op een mislukte brommer naar ons toe. Of we ’s nachts niet meer zoveel lawaai willen maken. De burgemeester was die ochtend kwaad de receptie binnengestormd. Hij woont aan de andere kant van het riviertje. Als-ie nog één nacht niet kan slapen, gaat de camping dicht. Die avond hebben we maar niet meer ‘Het is stil aan de overkant’ gezongen, maar zijn we op tijd onder de slaapzakkenwol gedoken. Het bier had door de hitte overdag toch al een onzuipbare temperatuur gekregen. We zijn ook niet dronken genoeg om te gaan zingen.

Een frietkot. Ervoor een overdekt terras dat lager ligt dan de straat. Zoals zo vaak in juli valt er ook nu weer enorm veel regen in heel korte tijd. De straat staat blank en de deur van het kotje houdt het water niet buiten. Intussen eten we friet en een cervela waar het vet vanaf druipt, in een soort overdekte vijver. Het water stijgt en als het nog lang duurt, moeten we onze schoenen en sokken uitdoen en op tafel zetten. Het personeel (een erg jong meisje met een piercing en haar zus met twee ronde vijfliter frituurpannen in haar shirt) maakt zich niet druk. Het zal wel vaker voorkomen. Daarbij, de tegelvloer kan wel wat hebben. Dweil en emmer staan klaar. Van dat water moet je zelf ook wat gouden regen loslaten. ‘Pardon meisje, oe è la plee?’ Je moet naar boven en dan links. Dat is de wc van madame die boven woont. Haar privéwc. Ik weet niet of het oma is of dat moeder zoveel geleden heeft van een heel leven boven het vet hangen. Als ik mijn cervela opgegeten heb, laat ik een vervormd bakje met minstens een half bierglas aan gestold vet erin achter. Dit stuk ‘vlees’ was niet gezond, wel lekker. De regen is ondertussen gestopt en het dweilen begonnen. We willen nog een biertje bestellen, maar daar moeten we maar even op wachten.

Drie keer zijn we zo op vakantie gegaan naar de Ardennen, toen we alle tien op de middelbare school zaten. Een avontuur, als easy riders door de heuvels fietsen. Born to be wild, op de fiets, hoestend, dorstig en uitgeput. Vakantiebesprekingen gaan nu over landen als Mexico en Nieuw-Zeeland. Kamperen is taboe in de groep. Comfort is een vereiste, net als een vliegreis van minimaal vijf uur en een aanzienlijk tijdsverschil. Het gaat niet meer over luchtbedden maar inentingen. De vraag is niet meer of de Belgische spoorwegen gaan staken maar of de huurauto een doorgeluchte airco heeft. Of ik dit jaar meewil? Kost me wel tweeduizend euro plus verblijfskosten. Forget it. Ik zou veel liever nog een keer door de Waalse heuvels fietsen en her en der een burgemeester laten flippen. Je moet je vakantie simpel houden, vind ik. Geen all-in maar wegwerpbarbecue en kratje bier. Zou de eigenares trouwens al gezien hebben dat er onder de achtergelaten vuilniszak een honderdtal bierdopjes in de grond genageld zijn?

Wie wil er in juli met mij een weekje kamperen aan de oever van de Ourthe? Vereiste: een fiets en goede moed.