Road runner goes down

Column door Shitonya




Road runner goes down

“Doei jongens, ik ga er maar weer eens vandoor”. Ik had al wat drankjes op, dus ik kon maar beter gaan voordat ik teveel op had om te kunnen rijden. Ik pakte mijn sleutels. Nou ja, ik deed een poging tot, want na een paar minuten had ik ze nog steeds niet. Toen ik ze uiteindelijk in mijn kleine klauwen had, liet ik ze weer vallen en daarna opende ik eindelijk het portier van mijn kleine batmobiel.

Het was al donker, dus ik kon geen hand voor ogen zien. Daarom had ik mijn auto maar mijn ogen gegeven. Zelfs geen lantaarnpalen aan de kant van de weg, dus reed niet zo hard als ik normaal altijd deed. Road runner vertraagde naar bejaarde stand en zo hobbelde ik verder de weg op richting mijn oude hut. Mijn ogen vol verlangen van de gedachte aan mijn nieuwe huisje. Mijn vriend zou op me wachten, hoe lang het ook zou duren voordat ik thuis zou komen, hij bleef braaf wachten. Als ik terugkwam zouden we samen nog een drankje nemen en nog even een filmpje kijken. Ik, liggend in zijn gespierde armen. Hij, die me zachtjes door mijn haren aait en af en toe zacht een kusje geeft. Ik kan zijn warme lippen nu al voelen.

Maar ik was er nog niet. En het begon eerst nog keihard te regenen, een bliksem en nog meer regen. Godver, waarom heb ik dat ook altijd. Mijn gezichtsveld werd steeds kleiner en kleiner. Het leek wel langzaam in het niets te verdwijnen. Waarom zetten die lompe boeren hier ook geen lantaarnpalen of op zijn minst een paar bosbranden zodat ik wat meer zich heb op de weg? Geïrriteerd en uitkijkend naar mijn lieftallige tortelduif die thuis op mij zat te wachten, trapte ik het gaspedaal nog wat harder in. Ik zette de muziek wat harder aan zodat ik die kolere regen niet hoefde te horen.

Ik zag opeens een bord langs vliegen. Iets met “slipgevaar” dacht ik, maar wist het niet zeker, daarvoor reed ik te hard. Ach, ik rij als een professionele Schumacher, wat zeiken ze nou over een beetje slipgevaar? Opeens nog een bliksemschicht en zo werd de weg voor me in het licht gezet. De weg boog zich opeens in een vreemde hoek en in enkele secondes moest ik het stuur snel omdraaien. Maar ik was te laat. Mijn auto begon te spinnen en knalde tegen een tegenligger. En toen verloor ik die verschrikkelijke herinnering en tevens mijn bewustzijn. Ik heb later wel twee armen gevoeld die mij uit mijn wrak haalde. Ik hoopte dat het de armen waren van mijn vriend die me wilde beschermen. Ik wachtte op zijn warme lippen, maar die kwamen niet.

Met moeite kreeg ik eindelijk mijn ogen geopend. Een vreemde man in het wit keek op mij neer. Mijn eerste gedachte was dat ik in de hemel was beland. Ik was dood en de man boven mij was God die mij uitlegde hoe de spelregels werkte. “God, waarom ik? Ik ben nog veel te jong om te sterven”. Maar al snel bleek dat ik te snel conclusies had getrokken, want de aardige man bleek gewoon een dokter te zijn en begon uit te leggen wat er met mij was gebeurd. Een auto ongeluk, ik reed te hard en het bord “slipgevaar” bleek het bord “scherpe hoek” te zijn. Toen ik mij de weg begon te herinneren leek me dat ook meer dan logisch.

Toen ik weer op mijn beide benen kon staan, vroegen ze mij om het lichaam te identificeren van het slachtoffer. Wat? Allerlei vragen speelden in mijn hoofd. Welk lichaam? Van de tegenligger? Waarom moet ik degene identificeren? Ik weet toch niet hoe hij/zij eruit zag die avond? Ze kunnen elk levenloze lichaam wel neerleggen, maar dan heb ik toch geen idee of het degene was of niet. En identificeren? De persoon was dus dood? En de laatste gedachte die in mijn hoofd rond tolde was: “ik ben dus een moordenaar!”

Ik liep door een stille, lege gang. Nou ja, niet geheel leeg. Ik en de dokter waren de enige levende zielen die er liepen. Onze stappen klonken als secondewijzers die de tijd aftelden. Na een tijdje stopte de tijd en stond ik achter glas. Daarachter bevond zich een tafel met een groot wit laken erover heen. En daaronder lag het lichaam. Ik vroeg me even af hoe het lichaam eruit zou zien. Hoeveel ledematen degene nog over had nadat ik hem/haar zo ruw het leven ontnam. Maar die gedachte trok ik weer snel uit mijn hoofd toen iemand het laken langzaam weghaalde en het gezicht stukje voor stukje open kwam te liggen.

De daarop volgende minuten kan ik moeilijk omschrijven. Ik weet alleen nog dat ik mijn mond open gooide en keihard schreeuwde: “NEEEEE! Niet hem!”. Mijn lippen begonnen te trillen, mijn tong voelde opeens loodzwaar aan en de tranen begonnen te overstromen. Ik viel op de grond en sloot mijn ogen. Ik opende ze weer en toen drong het pas echt tot me door dat het geen nachtmerrie was. Het was echt. Echter dan ooit. Ik werd de kamer in gebracht en keek op het lichaam neer. Ik voelde me geen God, geen moordenaar en voelde me niet meer mezelf. Want zoiets zou ik nooit van mijn leven doen. Ik voelde me verdrietig, machteloos, leeg. Zo verdomde leeg.

Er werd me verteld dat hij me wilde ophalen van de verjaardag, omdat hij ervoor wilde zorgen dat ik veilig thuis kwam. Voor het geval dat ik iets teveel ging drinken. Hij kende me te goed in dat opzicht.
Op dat moment was mijn grootste wens de tijd een dag terug te draaien. Dan ging ik niet naar die verjaardag. Dan werd ik nu wakker naast hem, weer in zijn armen terwijl hij me wakker kust. In zijn ogen kijken waarin ik altijd verdronk. Nu kijk ik naar hem, zie zijn gesloten ogen en verdrink weer. Maar dit keer in verdriet. De tranen uit mijn ogen vallen op zijn bleke gezicht. “Ik hou van je schat, het spijt me, het spijt me zo, het spijt me, het spijt me, het…”.

Ik geef hem zacht een kus en wacht weer op zijn warme lippen. Maar die komen niet. Het blijft koud. Ijskoud.