Ik jat Tena Lady

Ik ben voor de duvel niet bang. Ik kan zonder problemen naar een operatie op tv kijken. Achtbanen doen mij weinig. Mijn hartslag blijft stabiel als ik een nauwe, donkere ruimte in ga. Onweer is schitterend, niet eng. Toen er in de trein twee figuren van wie de zonen waarschijnlijk Mohamed heten, staand hardop begonnen te zingen (nouja, zingen? Het zou Patricia niet gepaayd hebben en ook Henkjan Smits zou een krachtige ‘nee’ naar de ster geslingerd hebben), dacht ik ‘het zal wel’ en ik was niet bang dat de trein het station niet zou halen. En anders zou het toch met een grote boem over zijn. Ik durf op vrijdagmiddag bij een narcistische kantoormanager met haast in een Audi te stappen. Ik durf met een krat Heineken door een Belgische grensgemeente te lopen. Op Zwarte Zaterdag met een caravan achter een auto met net te weinig vermogen over de randweg van Parijs? Een uitdaging. Ratten? Spinnen? Krokodillen? Leeuwen? Ach…Mexicaanse griep? Ik tongzoen Thomas Berge! Niet echt, natuurlijk.

Kortom, je krijgt mij niet klein.

Ben ik dan Superman? Kan ik de hele wereld aan? Nee. Er is één aspect van de moderne maatschappij waar ik zeven kleuren stront van schijt. Eén uitvinding laat mijn hart bonken als een jungle drum bespeeld door Jochem Myjer na zeventien espresso. Het is van ijzer en heeft meestal een rood lampje. Nee, niet de hightech versie van een raamprostituee. Ik ben als de dood voor die alarmpoortjes bij de ingang en uitgang van winkels.

Hoe heet die aandoening? Portofobie? Of is dat iets anders? Is een portofoob bang voor poortjes, bang voor enveloppen zonder postzegel? Port betaald... Krijgt die persoon paniekaanvallen van wijn uit Portugal? En zijn er dan varianten op? Heb je rode en witte portofoben? Zijn portofoben supporters van Sporting Lissabon? Durven portofoben niet door een Walkie Talkie te praten? Ik weet het niet. Ik weet alleen dat ik bang voor beveiligingspoortjes ben en ik ga al op zoek naar lotgenoten om in wijkcentra erover te praten (koffie en koekje gratis).

De poortjes bij de Kruidvat zijn het toppunt. Ik kan die winkel niet in of uit of het alarm gaat af. Ik word altijd begroet met een luide, driftige sirene. Links en rechts knipperen de rode lampen. Je shopgenoten kijken je aan alsof je Jack the Ripper bent. Je voelt je een Dalton op het personeelsfeest van Lucky Luke. In de ogen van de Kruidvatklanten ben je nu een crimineel. Jij hebt iets gejat en valt nu door de mand. Of het nu een minitube gel tegen voetschimmel of een jaarvoorraad Tena Lady is, jij hebt iets onder je jas waarvoor je niet wilt betalen.

Pas na een paar seconden die eeuwen lijken te duren, hoor je een meisje vanachter de kassa schreeuwen: ‘U komt binnen, hè?’ ‘Ja’, mompel ik roder dan Lenin van schaamte. ‘Watte?’ ‘Ja, ik moet nog winkelen’, zeg ik iets harder. ‘Oké, loop maar door.’ Ik weet niet of ik dat wel wil. Voor nu is het gevaar dan wel geweken, hoewel mijn medeshoppers mij al als bandiet hebben bestempeld. Maar ik moet nog een keer door de poortjes. Ik moet straks weer naar buiten. En gegarandeerd dat het alarm wéér afgaat. Naar buiten is nog erger. Voor de hele winkelstraat ben ik dan zeker een crimineel. Ik stel het uit. Zo lang mogelijk wachten. Ik ga pas naar de kassa als het heel rustig is. Zal ik één van die meisjes vragen om met mij naar buiten te gaan? Dan kan iedereen zien dat er niets aan de hand is. Immers, een winkeldief loopt toch niet samen met een kassamevrouw naar buiten?

Ik heb mijn spullen en ga toch maar afrekenen. Hoe langer ik wacht, hoe meer ik me opvreet. Ik sterf van de zenuwen. Ondertussen zal er ergens wel een camera op mij gericht zijn. Ik beweeg nu zo verdacht gespannen, dat er ergens wel een beveiligingsmedewerker moet zijn die deze potentiële dief geprofileerd heeft. Ik voel me zenuwachtiger dan een Antilliaan op Schiphol met diarree en honderd bolletjes in zijn hol. Ik moet nu wel naar de kassa. Straks loopt het uit de hand en word ik al opgesloten voordat ik de poortjes gepasseerd ben. Ik houd de caissière goed in de gaten. Scant ze alles? En scant ze het zo goed dat er geen alarm meer af kan gaan? ‘Wilt u de bon?’ ‘Ja!’, schreeuw ik iets te hard. Iedereen kijkt mij weer aan. Althans, zo voelt het. Straks gaat het alarm weer af en dan wil ik laten zien dat ik netjes betaald heb voor alles wat er in mijn geelrode plastic zakje zit. ‘Alstublieft, een fijne middag!’ ‘Dank u.’

Ik moet nu echt naar buiten. De poortjes lachen mij toe met een duivelse smile. Ik zie Beëlzebub's lange vingers wenken. 'Kom maar hierheen, muwhahahahaa!' Ik hallucineer vier agenten met geladen geweren bij de uitgang. Vijftien Kruidvatteresses richten Campinggaz-flessen pepperspray naar mij. Iets in mij zegt dat er twee paardenstaarten met V-tjes op hun pak zich klaar maken om mij te fouilleren tot op het bot, letterlijk. One Mississippi, two Mississippis, three Mississippis lopen over mijn huid. Adem in, vasthouden, adem uit.

‘Meneer, we gaan sluiten. Zou u naar buiten willen gaan?’ ‘Natuurlijk.’ Twee seconden sta ik buiten. Ik ren zo hard ik kan, sneller dan mijn schaduw. Weg uit de geelrode hel. Ik kijk achterom. Geen knipperende lampen. Geen politie, noch paardenstaarten. Ik hoor geen alarm. Maar ik blijf rennen. Heeft de Kruidvat een online shop? Heeft de Albert Heijn ook niet gewoon pleisters?