De universele kerstsoldaat

Column door superworm 

De jongeman sloeg het portier van zijn vaders Dodge dicht, keek een ogenblik met half toegeknepen ogen naar het waterige middagzonnetje, en liep vanuit de garage over het sneeuwvrije paadje naar het huis. Hij smeet zijn schooltas in een hoek, ging achter de keukentafel zitten en skipped through the mail. Reclame, reclame, tijdschrift, rekening, ministerie van Defensie – “fuck me”, zei de jongen, angstig vertwijfeld naar de envelop starend. Hij scheurde met zijn wijsvinger de brief open. Vluchtig las hij de aan hem geadresseerde brief door. “Dear Mr. Tom D(elano) Burgess,” – Willekeurige woorden en zinsneden vlogen aan hem voorbij, “gefeliciteerd met je verjaardag”, “dienstbaarheid”, “Vietcong”, “gevaar voor de democratie”, “plicht”, “eer”. Hij wist al precies waar het ministerie van Defensie hem voor nodig had. Hij veegde het water uit zijn ogen, legde de brief op tafel omdat zijn rechterhand te erg trilde om het alles nog goed te kunnen lezen, en las onderaan - “Report to Your Sgt. James O'Patrick, December 27, 1968, 1200 Hours, C Barack, Johnson Army Base, Denver, Colorado.” Dat is over twee weken, dacht hij. Zijn ze een nieuwjaarsoffensief van plan, of sneuvelen er de laatste tijd iets teveel jonge jongens? “See Below for Adress Details and Packing List.” Alvast gezegende feestdagen en een dienstbaar 1968 gewenst.

Versuft zakte Tom in één van de oranje kuipstoeltjes rond de keukentafel. Jesus H. Christ. Eerst maar eens koffie. De veiligheid van Boulder, waar hij met een burgerbaantje en parttime college voor de dienstplicht immuun dacht te zijn, bleek laat in de Vietnamoorlog niet langer een feit. Niemand kon hem nu nog redden van de tropische hel die Saigon heette; zijn ouders niet, zijn zusje niet, zijn vriendin – zijn vriendin. Hoe zou die erop reageren? Ze was knap genoeg om zo een nieuw vriendje te krijgen. Dat trouwen zou ze de komende jaren kunnen vergeten. Zou ze van hem blijven houden als de relatie op brieven leefde? Veel soldaten draaien door als hun vriendinnetje het uitmaakt met een brief aan het front. Trekken zo de pin uit de granaat in hun borstzakje. Hij zou naar Canada kunnen vluchten, maar dat haalde hij moeilijk in twee weken, en wie kende hij daar nou? Ze zouden hem bij de grens toch wel tegenhouden. Vluchten kan niet meer. This is the real deal. Met zijn trillende rechterhand veegde hij het angstzweet van zijn voorhoofd. Merry fucking Christmas to me.

Zijn ouders, beide fanatiek christelijke Republikeinen, hadden er minder moeite mee dat hun zoon uitgezonden zou worden, dan hij zelf. Hun geruststelling, dat de Heere op hun Tommy zou passen, werd door Tom niet gedeeld. “Geloof is een farce, man”, zei hij vaak tegen z'n vrienden. “Wij zijn de enigen die we hebben, en met ons moeten we het doen.” Tom kon zich vinden in de woorden van Luther King, had gehuild bij Kennedy's dood, luisterde CCR en Dylan. Tegenwoordig zou hij doorgaan voor linkse hippie; destijds was hij deel van een mondiaal tegengeluid.

Zijn vriendin wilde het pas geloven toen hij de brief liet zien. Ze begon heel hard te huilen toen ze het las. Op hun laatste avond samen – op Tweede Kerstdag – had ze hem innig omarmd, en niet meer los willen laten. “Het gaat nergens over, schat”, zei hij zacht. “Of ik terugkom, weet ik niet, maar het is allemaal één groot spelletje. Eén grote farce, en niemand wordt buitengesloten. Niemand ontkomt, maar iedereen komt om. En waarvoor. Waarvoor. De eer van het vrije westen. Het afschilderen van socialisme als het pure kwaad. Ik walg ervan. Nu al.” Enkele minuten later beklom hij zijn vriendin voor een laatste afscheidsbeurt. Hard, genadeloos haast, ging hij tekeer; alsof zij een obstakel was, en haar vagina de enige doorgang. Pompend op de uit de radio stampende beat van Wooly Bully zei hij vaarwel aan dit land dat hem had verloochend, aan deze familie die hem liever in 'Nam zag dan in Denver, aan zijn verloofde, die hij totaal niet kon vertrouwen. Het meisje kreunde als een waanzinnige onder hem, niet wetende wat haar overkwam, maar het deed hem niets meer. Zak over je kop, en geneukt worden door je vaderland.

And it echoed through the canyons,
Like the disappearing dreams of yesterday.


--FASTBACKWARD--


Ze zaten hier nu al maanden múúrvast. Al sinds oktober kwamen er bijna geen hulptroepen meer, de schaarse vervanging kwam overal vandaan; Oekraïners, Polen, Slowaken, Italianen. Generaal Hoth had met zijn Vierde Tankdivisie het Russische cordon om de stad van de Sovjetleider niet kunnen doorbreken, met als gevolg dat men in de Kessel als ratten in de val zat. Overal om hen heen Russen met duizenden T-34's, waar ze ze vandaan haalden was een raadsel, de Duitse macht in Stalingrad tot een iel eilandje van een paar vierkante kilometers gereduceerd. De Russen schoten de vliegtuigen met proviand en hulptroepen veelal uit de lucht, en er was een moordend tekort van alles – sigaretten, voedsel, brandstof, munitie, (warme) kleding. Er was geen ziekenboeg meer; wat men 'ziekenboeg' noemde was in werkelijkheid een dampende kelder vol ratten, waar de gewonden heen gesjouwd werden om te sterven. Van de stad was niets meer over. Alles onherkenbaar weggeschoten, afgebrand, platgebombardeerd; overal diepe mortiergaten, loopgraven dwars door straten heen, uitgebrande voertuigen; duizenden Russische en Duitse lijken, vredig bevroren naast elkaar vereeuwigd tot ze ontdooien, en iemand ze uit de sneeuw weg zal halen.

Hans Hirsch was naar Rusland vertrokken met 60 man onder zich, kwam in Stalingrad aan met 34 en had nu nog het commando over zeven levende zielen, waaronder twee ausländischen Hilfswilligen en een verdwaalde Italiaan. Hun legergroep, de Zesde, zat muurvast met Russen overal om zich heen, middenin de ruïnes van de stad. Naar schatting 350.000 soldaten, waarvan zeker 200.000 Ariërs, zaten hier als ratten in de val, en werden door de Führer opgeroepen zich dood te vechten of desnoods zelfmoord te plegen; het moreel was ver te zoeken, op Hitler, Göring en al die andere zakkenvullers werd minachtend gescholden. De bekkies van de soldaten, vaak nog pubers, waren ingevallen als bij de joden in de kampen, iedereen zat onder de luizen, voedsel was gelimiteerd tot 700 calorieën per dag, vrijwel niemand had een warm onderkomen – het was een levende hel, maar met de temperatuur voortdurend op -20. De soldaten waren allen op hun eigen manier doodgevroren in beide lichaam en gedachten – afwezig staarden zij de hele dag in het niets, tegen elkaar aan gekropen met een paar rafelige dekens over zich heen, volledig murw geslagen door de gruwelen van de oorlog.

Zij geloofden nergens meer in. Niet in de falende ideologie die hun een mes in de rug stak, niet in het thuisfront dat ongetwijfeld vrolijk doorleefde alsof er niets aan de hand was, niet meer in elkaar. Men ging geen vriendschappen aan, deed bot tegen elkaar, want het enige waar ze in konden geloven, was dat ze allemaal het loodje zouden leggen; was het niet een kogel, dan wel cholera, diarree, griep, tuberculose, of een Stalag in Siberië. Hans wist dit alles, en hij handelde ernaar. Hij liet zijn jongens met rust, liet ze hun eigen gang gaan. De geruchten gingen rond, dat Paulus had gezegd dat hij zich liever overgaf, dan dat hij zelfmoord pleegde of zich dood zou vechten. De Russen voerden de druk op de Kessel dagelijks op, liepen openlijk rond de frontlinies omdat de Duitsers hun munitie moesten sparen, voerden elke middag een flinke stoot-actie uit met tanks en dúizenden soldaten – het zou hooguit nog een paar dagen kunnen duren. “Leutnant Hirsch?” Eén van zijn Duitse soldaten, de jongste van het stel, keek hem vragend aan. “Sag es mal?” “Morgen is het Kerstmis, en het is al donker aan het worden. Doen we nog wat aan versieringen in dit schijtoord?” De jongen kon zijn taal niet helpen. Hij was een maand geleden vers van de pers, op zijn achttiende verjaardag, naar Rostov verscheept, om uiteindelijk in de ruïnes van dit schijtoord terecht te komen. Toch richtte de luitenant een corrigerende blik op hem.

“Let op je bewoordingen, hè. Onze Führer zou dit schijtoord graag heroveren.” “Schuldigung, Leutnant.” “Het is al goed. Als jij in deze Parel van het Oosten nog ergens kerstversiering weet te vinden, doe je best.” Meteen sprong de jongen op, verzamelde lege blikjes van ooit verkregen proviand, pakte een schaar uit zijn rugzak, en begon figuurtjes uit het blik te knippen. Hij vond een geblakerde kapstok in het puin tegenover de loopgraaf, drapeerde er de slechtste deken overheen, en hing alle sterren, kerstboompjes, ballen en engeltjes die hij geknipt had, in het hangende vod. Het schemerlicht werd gereflecteerd in het blik, en als je je ogen toekneep leek het inderdaad wel wat op een kerstboom. Dit moet hij niet doen. Herinneringen aan thuis, aan normaal zijn, aan het leven, zijn hier gevaarlijk – dodelijk zelfs, dacht de luitenant, maar hij zei niets.

“Heeft u een vrouw thuis, Leutnant?” “Waarom wil je dat weten?” “Sorry voor de directheid – het is alleen, dat ik al een maand hier ben, en nog geen enkele brief van mijn meisje heb gehad. Terwijl ik er al twee heb geschreven.” Een vaag glimlachje ging over het gezicht van de officier. “Jongen, we krijgen hier allemaal al twee maanden geen post. En onze postladingen worden voortdurend onderschept, neergeschoten, gecensureerd – daar komt nog geen tien procent van aan. Bovendien schrijven de meeste mannen geen brieven meer. Het is te pijnlijk geworden.” Wij zijn de doden, waarom zouden we nog contact zoeken met de overlevenden? De jongen keek vertwijfeld zijn overste aan. Na een tiental seconden trok hij zijn mond weer open. “Leutnant, hierbij vraag ik toestemming de geïmproviseerde kerstboom bovenop de loopgraaf te zetten, zodat alle eenheden mee kunnen genieten.” “Als jij dat wil, jongen. Kijk wel uit, hè?”

De Gefreiter pakte de kapstok vast, sleurde het ding de aarden heuvel op, en zette het bovenop neer. De deken viel eraf – hij klom nog wat, gooide de deken eroverheen, pakte verward de gevallen kerstversiering op, hing het er weer in. De boom keek uit over de oevers van de Wolga, naar de Russen, de Duitsers, de Hilfwilligen – zijn horloge zei twaalf uur. De jongen maakte een kommetje met zijn handen, en schreeuwde “FROHLICHE WEIHNACHTEN!” naar zijn makkers daar benee. Zijn brul werd door de Russen aan de overkant opgepikt. Nog geen drie seconden later draaide hij zich haastig om, ineengedoken door het geluid van een aansuizende mortier. Het was een voltreffer – waar kerstboom en soldaat een moment geleden nog stonden, was nu een gat van een halve meter diep. De soldaten doken niet eens meer weg van de inslaande bommen, bemerkten het niet meer. Eén van de kerstversieringen viel de loopgraaf in, recht op de schoot van Leutnant Hans, die het hele voorval had bekeken. Hij pakte het ding – een ster met vijf punten – en zuchtte diep.

Hans keek omhoog, naar de sterren achter de dikke sluierbewolking. Was de soldaat daar nu al? Of was geloof in een hemel een zoveelste fabeltje in het Duitsland van farcen en façades? Te midden van de laatste zes van zijn zestig zielen prevelde hij een woordje tot de overledene. “Ja, vrolijk kerstfeest daaro,” mompelde hij. “Veel slechter dan dit kun je het niet treffen.”

Vrolijk kerstfeest!