De verwijsbrief

mauriceJJG_columnicon“Het werd tijd!”, zei Zuslief. Medicijnen vindt zij troep. Zodra het niet meer nodig is, gelijk stoppen. En natuurlijk had ze gelijk. Hoelang heb ik al geen insult meer gehad? Alles wat ik extra heb geslikt, door eigen 'angsten', is zonde van het geld geweest. Maar men had mij persoonlijk verteld dat ik deze medicijnen voor het leven moest blijven slikken. Ik geloof/vertrouw dokters op hun woord. Zij hebben er toch lang voor geleerd? Het geluk of toeval wil dat mijn huisarts Dokter Chirurgijn vond dat het tijd werd om eens een test te doen onder mijn schedeldak. Ik kreeg een verwijsbrief voor het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis. Het was mijn wens om daar heen te gaan, omdat ik het kende en zij kenden mij. De afspraak was voor maandag 25 februari om 10.45 uur. Lekker vroeg en de rest van de dag was ik vrij door overuren die ik nog moest inhalen.

Zij die mijn verhalen kennen, hoef ik mijn ochtendritueel niet meer uit te leggen (wakker, wassen, koffie, peuk). Voordat mijn wekker met een gekkenkoeiengeluid de dag zou inluidden waren mijn ogen al open en lag ik te staren naar het plafond. Nadat ik het geluid had uitgezet, wist ik al wat ik als eerste moest doen. Zaken verifiëren op de computer. Onbekend maakt onrustig. Zeker mij.
De route – alhoewel deze vanaf mijn woning heel gemakkelijk is uit te stippelen – bekeek ik nog eens op de welbekende routeplanner van Google en voor de allerkortste route ook nog eens Routecraft. Ik geef eerlijk toe dat voor planning ergens heen alles uit de kast wordt getrokken om mezelf ervan te verzekeren dat ik niets over het hoofd heb gezien en op tijd zal arriveren. Tevens controleer ik routes van eventuele bussen en trams zodat – mocht ik een lekke band onderweg krijgen – ik verzekerd ben van verder transport. Looproutes neem ik dan ook even mee. Dus vertrek ik meestal ook ruim van tevoren van huis. Heel erg ruim mag ik wel zeggen. Meestal ben ik ergens tussen de 30 en 45 minuten te vroeg. Met wat leesvoer kom ik de te overbruggen tijd door en klok 15 minuten voor tijd in bij mijn afspraak. Nee. Ik controleer thuis niet tien keer of het gas uit is of dat mijn deur wel op slot zit. Ben niet gek!

“Er komt een vrouw bij de dokter” van Kluun had ik meegenomen naar het ziekenhuis. Onderweg naar het ziekenhuis begreep ik wat Moederlief tegen de rit had. De heuvel bij de A10. Als jongeling had ik daar minder moeite mee dan deze keer. Natuurlijk gaf ik niet op of stapte ik af om er overheen te fietsen. De spieren van mijn bovenbenen en mijn kuiten stonden strak. Daarna, als pleister op de wonde, mocht ik heerlijk naar beneden zoeven. Als ik mijn routeplanners had aangehouden en één blok verder was gefietst dan was me de beklimming bespaard gebleven. Eigenwijs van me. Eén minuut tijdwinst, dat dan weer wel.

Onder het ziekenhuis is een enorme parkeerruimte. Ook aan de fiets is gedacht. Héél prettig dus als je na het stallen van de fiets overdekt wilt paffen voor je naar binnengaat. “Rookt u?”, is een vraag die een arts mij niet hoeft te stellen; dat ruiken ze wel in die steriele ruimtes. En niet alleen mij. Bijna stiekem, alsof de doodstraf er op staat, waren er deze ochtend kleine groepjes mensen aan het roken. Schuchter om zich heen kijkend. Bang om betrapt te worden door de anti-rookmaffia. Het wordt heel eng in Nederland.
Eenmaal binnen liep ik met mijn verwijsbrief naar de informatiebalie. Een vriendelijk heerschap, gekleed in een mooi gestreken pak, wees met zijn enorme vinger welke kant ik op moest: “U moet die kant op, dan naar één hoog en dan volgt u Route 12”.
Ik nam de trap en volgde bovenaan de gele streep van Route 12. Het werd gelijk een leuke speurtocht. Op een gegeven moment stapte ik een ruimte in waar het licht nog uit was. Verpleegsters keken mij vreemd aan. Aan een van hen gaf ik mijn verwijsbrief. Zij begon me spontaan recht in het gezicht uit te lachen: “Dit is de afdeling neurochirurgie, neurologie is daar links en dan rechtdoor.” Ze had gelijk. Boven de deur stond inderdaad neurochirurgie en niet neurologie.
Uiteindelijk – twee minuten later dan gepland – stond ik aan de balie, werd ik ingeschreven en doorverwezen naar de wachtruimte waar ik koffie uit een thermoskan mocht pakken. Koffiecijfer: 7.

Stijn is in zijn hoofd aan het opsommen met hoeveel vrouwen hij vreemd is gegaan toen hij al met Carmen was. Eindelijk ging hij het aan Carmen opbiechten. Het was een opluchting. 'Dat hij het nog niet met een man of een koe heeft gedaan', hoor ik mezelf denken tijdens het lezen in het boek van Kluun. Monofoob, verschrikkelijk woord. Ik dacht aanvankelijk dat het angst om alleen te zijn betekende. Technisch kon dat niet omdat hij een vrouw en kind had.
Ineens hoor ik mijn naam en kijk op uit het boek. Een enorm lange verpleegster/dokter met enorm grote schoenen aan haar voeten keek rond in de wachtruimte wie reageerde op haar stem. Ik stond op, stopte het boek in een plastic tas bij mijn papieren, griste mijn jas van de stoel en liep op haar af. “Christine Kever”, zei ze met een heerlijke stem. “Maurice”, antwoordde ik en ging haar voor. “De tweede deur rechts”, hoorde ik haar achter mij, ergens boven mijn kruin, zeggen. In de onderzoeksruimte wees ze een stoel aan waar ik mocht gaan zitten. Heel wijselijk – ik schatte haar een jaar of 26 – keek ze naar mij en af en toe op haar computerscherm. Uit haar woorden en pretogen bleek dat ze mijn hele doopceel had lopen lichten. Haar kon en hoefde ik geen leugens te verkopen. Ik kon haar zelfs vertellen welke leugens ik destijds waar verteld had in het verslag. Af en toe glimlachte ze om mijn verhaal en ik moet bekennen dat het mij niet koud liet. Had ik een beetje Stijn in mij?
Ze ging wat testjes doen. Ogen, oren, gevoel van het gezicht, spieren van het gezicht en de nek. Daarna werden de armen onderzocht op spierkracht en gevoel, de spanning van de spieren, de besturing van de armen en de reflexen. Uiteindelijk moest ik liggen en ging ze mijn benen testen op van alles en nog wat. Alleen het strijken aan de binnenkant van mijn benen deed mij bijna steigeren.
Als laatste moest ik nog even rondlopen op tenen en hakken.
“Ik ga nu even de neuroloog erbij halen. Hij zal wellicht ook wat testen doen en dan hoort u de uitslag.”
Uit mijn tas haalde ik het boek van Kluun weer tevoorschijn en las verder.
Carmen was ook vreemdgegaan. Dat was wel het laatste wat ik had verwacht. Natuurlijk wist Carmen wel van Stijns avontuurtjes, maar ze liet het blijkbaar oogluikend toe. Persoonlijk had ik hem al lang overhoop geschoten, maar goed. Er zijn vrouwen die op foute mannen vallen en deze 1000 keer vergeven voor wat hij hen aandoet. Uithuilen doen ze dan bij hun lieve mannelijke vrienden of hun vriendinnen. Pas bij 1001 keer, als de vrouw zeker is dat hij niet verandert in het plaatje dat zij voor ogen heeft, stapt ze – vaak met koters – op en probeert zij het opnieuw bij een ander. Vaak lijkt deze op de voorganger. Zelfs uiterlijk! Dit heb ik menigmaal mogen ervaren. Ben ook gestopt met wijzen op. “Als jij maar gelukkig bent”, zeg ik tegenwoordig.

Er werd op de deur geklopt. Ik keek op. De deur zwaaide open en een gehaaste man beende binnen alsof de duivel hem op de hielen zat. Hij nam plaats achter het bureau en keek me inschattend aan. Het was de neuroloog. Snel stopte ik het boek weg.
“Dus u wilt van uw medicatie af. Meestal, als iemand drie jaar aanvalsvrij is, is dat inderdaad mogelijk. In uw geval is het zelfs langer dan dat. We kunnen eventueel nog een EEG-test doen om te kijken of er nog iets zit.” Het hoefde dus niet, maar uit zijn woorden proefde ik termen als kassa en ik weet het eigenlijk ook niet zeker. Als er niets gevonden werd, kon ik gelijk stoppen met de medicijnen zonder het af te bouwen. Bizar. Maar hij is neuroloog. Een paar simpele tests verder en hij was alweer vertrokken.
“Zo!” Zei ik. “Weer 1500 euro verdiend.”
Christine Kever zei niets maar ik zag haar hetzelfde denken.
Bij de deur nam ik afscheid van Christine met de hoop dat haar opleiding haar zal brengen waar ze graag wil zijn. “Tenminste de salarisschaal van hem”, glimlachte ik.

Buiten rolde ik een peuk en bekeek mijn volgende afspraak: Route 33, 08.30 uur. Geen naam.
Op weg naar huis reed ik door naar mijn oude school aan de Jan van Galenstraat. Oké, nu staat er een soort van kubus die ik vind lijken op een doodskist. Ooit stond daar een geweldig gebouw met leuke leraren.
Kauwend op een kroket van de Febo keek ik naar het gedrocht waar leerlingen naar binnen sloften en anderen bleekjes uitkwamen. Ik gruwelde. Hoeveel leerlingen passen er in het gebouw? Kent de conciërge ze nog bij naam? Lopen er ook gekleurde routes door die kubus des doods?
Ik veegde het vet van mijn vingers met een servetje, wenste de medewerker een fijne dag en stapte de kou van de dag weer in. Anoniem.