De cursor

De cursor knippert. Ik moet gelijk denken aan de film WarGames (1983) en aan de film The Matrix (1999).
De achtergrond van mijn LOW (LibreOffice Writer) is echter niet pikzwart met een gifgroene knipperende cursor maar spierwit met een zwarte cursor. En. Niets. Mijn vingers rusten bovenop het toetsenbord van de zwarte laptop, de letters G en H vrij in het midden. Mijn rechterduim op de spatiebalk. Niets. Mag ik dan wel met tien vingers kunnen typen, nu voeren die acht vingers en twee duimen niets uit. Wel staan ze klaar om te beginnen.

Zaterdag las ik de column van Sarah Morton (Goddelijke Inspiratie) en zat ineens vol vuur en passie. Wist precies het begin, het midden en het eind van het verhaal kon nog alle kanten op. Er zat een lach en een traan in.
Vanmorgen was er niet één letter meer goed. Even vlogen de genitaliën door de kamer; half binnensmonds, dat weer wel. Zondag is niet de dag om hardop te vloeken, zeker niet op het onchristelijke tijdstip waarop ik wakker was geworden. De buren is ook een goede nachtrust gegund. Want een uitgeslapen buur is beter dan je eigen overlijdensbericht in de wekelijkse buurtkrant.

“Waarom schrijf je mijn verhaal niet op?” Vroeg een vriendin van me op Facebook. Zij heeft ook een innerlijke klok die haar geen rust gunt. Op de gekste tijden gaat deze bij haar af. En soms ontmoeten we elkaar dan online.
Ik trachtte haar verhaal voor me te halen maar het wilde niet lukken, terwijl ik toch veel van haar heb gehoord. Meestal is dat een teken dat ik er niet aan moet beginnen. Te gevaarlijk.
“Het is niet aan mij om dat te doen, Troes”, typte ik terug.
Wij samen dateren nog uit de tijd dat Scholengemeenschap Centrum Oud West (S.G.C.O.W.) nog bestond. Zelfs op oude sociale media (Hyves) is de school nog te vinden. Geen van de leerlingen van mijn jaren herken ik daar. Niet van uiterlijk of van naam. Nu heet het het Marcanti College. De zwarte doos aan de Jan van Galenstraat die in mijn columns wel eens zo wordt genoemd.

Met een tot aan de rand gevulde mok koffie en peuk op de lippen opende ik het venster van de tekstverwerker weer. De cursor knipperde nog op het witte vlak. In de genoemde films komen er dan spontaan woorden op het scherm. Een bericht of een waarschuwing. Bij mij gebeurde niets. Geen beschermengel of de vinger van God raakte het toetsenbord aan. Zou dat überhaupt kunnen? Dat een geest je toetsenbord zou gebruiken om een bericht te typen? Hoogst onwaarschijnlijk, maar ik sluit niets uit. Weer zweven de vingers boven het toetsenbord. Ze beginnen niet vanzelf te typen. Eerst moet er een gedachte zijn willen zij reageren.
De reden dat ik het verhaal schrapte is dat het niet mogelijk is. Al zou ik naam, plaats of personen anders noemen, dan nog zou het te herkenbaar zijn. Dus vandaar. Het benauwde me ineens. En dat is al een teken om het niet toe te vertrouwen aan wit op het scherm. Eeuwig zonde om een rem te hebben. Zo zou het niet moeten zijn. Maar spijt heb ik er niet van. In een andere vorm moet ik het dan kwijt, niet in een column.
Ondertussen knippert de cursor geduldig door. Eén keer per seconde. De cursor is geduldig op wat komen gaat. En dat maakt mij weer zenuwachtig. Waar is die goddelijke inspiratie? Er is toch wel een schrijntje inspiratie? Natuurlijk is die er. Anders zou er nu, hier, niets staan.

Een berichtje van Troes. Ze heeft ergens last van en of ik weet wat dat zou kunnen zijn.
“Ben geen arts”, antwoord ik haar.
-”Maar jij weet zo veel!”
“Ik denk dat jij veel meer levenservaring hebt dan ik.”
Ze voelt zich gevlijd door mijn woorden. Het is de waarheid van mijn kant. Maar aan medische dingen waag ik me niet. Te link.
Op school vond ik Troes stoer. Had het gevoel dat zij alles durfde en dat was ook zo. Nam geen blad voor de mond. En ik, als tiener met al mijn gierende hormonen, had een crush op haar. Ergens zei een stemmetje dat dit onmogelijk was. De Huismus (mijn bijnaam) en een leeuwin. Dat is vragen om moeilijkheden. Ik maakte er ook geen werk van destijds, bang om keihard uitgelachen te worden door haar en het clubje waar zij in zat. Zelfs toen onze levens ver uit elkaar waren gegroeid bleef haar naam mij bij. Mijn tweede huisdier, een kat, had ik zelfs naar haar vernoemd omdat het karakter volgens mij wel overeenkwam. Het was als grapje bedoeld. Ze had ook Elsa de leeuwin kunnen heten. Zo fel kon mijn poezenkind op bepaalde momenten zijn.
Ik besloot nog maar eens koffie bij te schenken en virtueel gaf ik Troes ook een mok. We typten verder terwijl op de achtergrond de cursor in LOW ook nog knipperde. Niet dat ik het zag, maar ik wist het gewoon. 'Moet het weer op het laatste moment?' Hoorde ik mezelf denken: 'Weer tien minuten voor middernacht plaatsen?'

En zo is mijn zondag dus verlopen.
Nadenkend over een verhaal. Doen schrijvers toch ook? Ooit hoorde ik een echte schrijver verhalen dat hij 1.000 woorden per dag tikte. De rest van de dag besteedde hij aan het nadenken of ging totaal iets anders doen. Zijn naam ben ik kwijt, helaas.
Ik draaide een was, bakte in de middag wat eieren met kaas en ham, sliep nog wat, speelde wat spellen op Facebook, plaatste wat leuke foto's van katten op mijn tijdslijn, hing de was op, sliep nog wat, rookte nog wat, dronk koffie en sliep nog meer tot het avondeten. Tijdsdruk neemt dan vanzelf toe.
Ik nam een douche, schoor mijn hoofd weer lekker kaal en meldde dat even op mijn tijdslijn. Op zondag moet je zo min mogelijk doen.
Een oud-collega groette me tijdens het typen: “En? Hoe was jouw zondag?”
“Dat lees je maandag om 13.00 uur wel”, typte ik terug.