Ik ben homo

Had ik je al verteld? Ik ben zeventien, mijn naam is John en ik ben homo, aangenaam. Niet dat iemand het weet. Niemand. Mijn god, nee! Mijn vader is een conservatieve lomperik. Hij zou hier niks van begrijpen. Van hem hoef ik niets te verwachten, maar daar straks meer over. Wij zijn nu vijanden. En over mijn moeder? Mijn moeder volgt vader en probeert via ons, mijn zus, mijn broer en mij, invulling te geven aan een diep geworteld gemis uit haar eigen jeugd.

Mijn naam is dus John. Ik besta echt, daarom heet ik niet echt John. Wij wonen in een klein plaatsje in Brabant. Mijn vader heeft daar een grote slagerszaak. In het kleine dorp waar wij wonen, is mijn homofilie zoiets als een Marokkaan op een homo - mij dus - binden, met een touw. Terwijl ik ze zo leuk vind.

De maatschappelijke positie van mijn ouders binnen de kleine gemeenschap is niet te onderschatten. Zeggen wie of wat ik werkelijk ben, zou wel eens voor minder klanten kunnen zorgen.

Ik houd van vrouwendingen, hield van poppen en houd van make-up. Ik ben niet gecompliceerd, ik ben homo, maar niemand weet het. Misschien twee familieleden. Ik zeg niets tegen hen, maar volgens mij weten zij het; Frans en Trees, ze bestaan echt. Per ongeluk maakte ik wel eens een beweging naar hem, dat ik hem wilde kussen, een begroetingskus. De eerste keren hield Frans mij op afstand. Nu begrijpt hij mij en kust mij. Ik zie mijn vader kijken, vol afschuw en walging. Hij zal hem nooit confronteren, Frans is psychisch te sterk. Hij kan mijn vader aan, ik niet.

Ik houd van mijzelf en het leven. Ik houd ervan anderen aan het lachen te maken. Daarom zal ik de toneelacademie gaan volgen. Ben een fan van de lach. Frans zegt dat ik het aan mijn reet heb hangen, de lach. Had ik maar zulke ouders.
Oma is mijn mascotte, ze brengt mij geluk. Ik zoen haar overdreven, zeggen ze, zegt mijn vader. Ik kan niet anders. Bij haar heb ik voor het eerst gevoeld dat ik mag zijn wie ik ben. Ze houdt onvoorwaardelijk van mij en ik van haar.
Trouwens, Frans zoent mij ook. De eerste keren moet hij zich ongemakkelijk hebben gevoeld omdat ik een beweging naar voren maakte wanneer ik hem weer zag. Misschien voelt het natuurlijk voor Frans.

Ik ben homo. Ik weet het, maar verder niemand in mijn omgeving. Ik denk dat mijn vader mij haat en dat mijn moeder er niets van begrijpt. Misschien gaat ze het wel aan een ouderling vragen. Ik hoop het niet. Ben er nooit voor uitgekomen, maar het toont denk ik. Zal ik ze het tegenovergestelde laten zien? Dat ik met een meisje ga? Gatverdamme, ik moet er niet aan denken! Ooit zal ik er voor uit moeten komen, ik zal niet meer thuis wonen. Mijn vader zal mijn vader niet meer zijn en mijn moeder zal de laagste rang in mijn gevoelsleven hebben.

En nooit zal ik begrijpen waarom wij gehaat worden, waarom ik gehaat word. Na een zoveelste aanval op homo’s door jonge Marokkanen wil ik geen kranten meer lezen, geen nieuws meer kijken. Ook al zwijg ik tot aan mijn dood, mijn lichaam zal de behoefte aan hem uitschreeuwen. Aan die voor mij nog grote onbekende. Ooit zal ik al mijn liefde die in mij zit met hem kunnen uitleven. Ook ik ben een creatie van god. En toch lijk ik rechteloos in de Bijbel en de Koran. We zijn de kop van jut omdat we zijn wie we zijn en omdat wij niet anders kunnen.

Born to be a
Gay,
To be or.....not....
Let me stay,
Let me, please
let us.

Ik heb een opdracht van school een gedicht te schrijven waarbij je gevoel centraal staat. Het lukt niet.

Waarom haat?
Zoen mij voordat
je gaat,
waarom haten,
omhels mij, omhels
ons, voel mij verlaten.

Kon ik het mijn vader maar laten lezen, mijn moeder. Oma? Ik liet het haar lezen. En jonge tranen verlieten haar oude, gebroken ogen. Ze kuste die van mij en zei:”God houdt van jou”. “Maar oma, waarom? Waarom?” “Omdat we mensen zijn jongen”.