Wie ben ik.

Ze zeggen dat ik een zonderling ben. Een man die het liefst alleen is. Ik sluit de gordijnen, wil niemand tot last zijn, ben stil. De stilte overvalt mij soms. Heb vriendinnen gehad. Ze zijn allemaal weg. Ze hadden snel genoeg van mij, van mijn karakter. Ik hou van de stilte. Ben een mens, een man. Mijn vader was zo’n zelfde man. Maar bij hem mochten wij geen lawaai maken. Mijn moeder, broers en zus waren stil, altijd. Ingetogen leefden wij ons leven. Plezier, lachen, het was allemaal afhankelijk van hem, mijn vader.
Ik ben een man, een man met pijn. Soms doet het leven pijn, soms letterlijk in mijn hoofd. Neem een aspirine, ik neem er soms wel vijf en ga knock-out. Dan word ik weer wakker en bedenk dat ik dit niet meer zou willen, wakker worden.

Ik heb een nieuwe vriendin, ze is mijn collega. We hebben gezoend, maar hebben ‘het’ nog niet gedaan. Ze is eenzaam, net als ik. We willen elkaar niet tot last zijn. Zij wil de gordijnen bij mij thuis open, ik wil dit niet. Mensen hoeven mij niet te zien, ik wil niet dat ze ongevraagd naar binnen kijken. Wil zo rustig als mogelijk is blijven, wil beslist geen ruzie met de buren. Heb haar nu twee weken niet gezien. Onze laatste avond was nogal stil, we hebben niets tegen elkaar gezegd. Ze wilde dat ik haar om tien uur ‘s avonds naar huis zou brengen. Toen ik haar afgezet had, vroeg ik of ik nog even mee mocht. Dat hoefde niet. Ik was boos, heel boos en reed veel te hard naar huis terug. En mijn auto is al zestien jaar oud. Ik heb geen geld voor een nieuwe, ik moet rustig aan doen met de auto. Ben onderweg uitgestapt en heb met grote bakstenen gegooid. Gooide ze een weiland in. Het was donker, aardedonker. En bij elke steen die ik gooide, stelde ik mij voor dat het een bom was. Hij ontplofte in een menigte, honderden mensen stierven. Ik raakte ook gewond, scherven raakten mij, maar ik bleef de stenen gooien, totdat ik niet meer kon. Uitgeput zakte ik in elkaar. En nog steeds voel ik de woede in mij, ik moet een daad stellen. Een hele grote bom. Iedereen wijst mij af, ik ben niemand, een nobody.

Mijn baas is een mutant. Het grootste deel van de tijd neemt hij mij niet serieus. Ik kan hem haten, maar ik zal het niet laten zien. Zal rustig blijven, mensen moeten geen last van mij hebben. Hij heeft mij ontslagen om niets. Hij zal er spijt van krijgen, iedereen zal er spijt van krijgen.

Mijn god, ik besef hoe klein, smal mijn leven is, mijn beleving van leven is. Ik ben boos op je, ouwe. Boos omdat we niets van je mochten, omdat je ons opsloot wanneer wij te veel lawaai maakten. Het was er donker, in de kamer waar je ons opsloot. Waarom haatte je ons zo erg? Je hebt mijn jeugd gestolen. Hij was niet van jou, hij was van mij. Ik heb jouw jeugd herbeleefd via jou en jij, een bak genen zonder gevoel, hebt mij de groteske ‘ouder’ die in jou leeft opgedrongen.

Ik heb geen geld meer. Ze heeft het uitgemaakt via een sms’je:”Lieve K, je bent een man met een groot hart, maar ik kan niet overweg met dat hart. Je bent een bijzondere man, eigenlijk te bijzonder voor mij. Weet dat het wat raar klinkt maar ik kan mij niet anders uitdrukken. Hierbij beëindig ik onze verhouding. Het ga je goed.” Mijn huisbaas gooit mij uit mijn appartement. Lijk nu verloren, ik had nooit mogen zijn. De wereld haat mij, dat kan niet anders. Ben niet rustig meer, ik zal een daad stellen. Zal een daad stellen en de geschiedenisboeken in gaan. Dan zal ik mijn gordijnen opendoen, dan mag iedereen zien wie ik ben. Laat een laatste bericht op mijn computer achter :”Ik ben K te R. De wereld is tegen mij. Jarenlang heb ik mijzelf moeten opsluiten om jullie gedienstig te zijn, geen lawaai  te maken en zo goed als het ging een gewoon en normaal mens te zijn. Maar nooit was het voldoende. Niet voor de vrouwen, niet voor mijn baas. Niet voor mijn huisbaas, bij wie ik probeerde uitstel te krijgen omdat ik ontslagen was. Ik ben verloren maar ik wil dat jullie met zijn allen weten wie ik was, tot in alle uithoeken van de wereld. Jullie zullen van mij horen, mij zien, en ik zal dood en verderf meenemen.  Een keer zullen je niet om mij heen kunnen, ik zal nooit meer een vader zijn, zal ook de man van niemand zijn. Jullie hebben mij links laten liggen, ik heb het eelt van een honderdjarige op mijn ziel, het wordt daarom tijd dat ik ga.”