Scheuren

Ik staar naar het plafond. De scheuren lijken langer geworden te zijn, de kieren tussen de platen dieper. Jouw hoofd verschijnt voor mijn netvlies, het wil niet weg.
Je praat tegen me, lacht naar me, alsof alles nog normaal is. Je ogen kijken recht in de mijne, je stem galmt door mijn hoofd. Gisteren was alles nog normaal.

Je kijkt me aan, je hoofd een beetje schuin, wat ik altijd zo schattig vond. Ik zie je lippen bewegen maar versta je niet, wil je niet verstaan. De tranen branden.

Ik draai me om. De dekens ritselen. Je hoofd gaat mee, je wil niet weg. Je ogen branden een gat in mijn hart, je mond lacht om grapjes die ik niet gemaakt heb. Ik wil je kwijt. Mijn hoofd bonkt.

Je zei dat je niet meer verliefd was. Dat we uit elkaar gegroeid waren. Dat ik zo veranderd was, maar het was niet mijn schuld. We pasten gewoon niet meer echt bij elkaar. De magie was weg, zei je. En ik kon er niks aan doen. Je deed me pijn.

Ik wil schreeuwen, je moet vertrekken. Ik wil slapen maar kan het niet. Mijn keel lijkt dichtgeschroefd, alsof ik niets mág zeggen. Ga weg, het is over, ik moet je vergeten. Het was niet mijn schuld. Ga weg, alsjeblieft.

Ik voelde me waardeloos. Je gooide me weg. Je scheurde een stukje uit me. Een stukje waar jij zat, een stukje wat van jou was, helemaal voor jou alleen. Ik moest je maar vergeten, zei je. Het was over. Je had gelijk. Er was niets meer.

Ik kijk naar mijn gordijnen. Ze zijn nog steeds hetzelfde. De wereld verandert niet mee als jij verandert. Jij kijkt terug. Ik haat je, ga weg! Verdwijn, alsjeblieft, laat me alleen.

Ik glijd weg, door een tunnel, naar een bed. Je ligt daar, je wacht. Op mij? Op niemand. Ik wil je vasthouden maar het kan niet. Het is uit. Je lippen bewegen, maar het is niet voor mij. Dan verdwijn je. Je wordt wazig en dan ben je weg. Van mijn netvlies verdwenen.

Ik moet opstaan, het gaat niet goed zo. Het bed doet me teveel aan je denken. De warmte, de dekens die me omarmen op dezelfde manier als jij dat altijd deed.

Mijn ene been het bed uit, de andere. Voeten die over de grond schuifelen, nergens heen. Ik grijp me vast aan een tafel en kijk recht in je ogen. De foto van ons beiden, die jij aan de muur hebt gehangen.
Je kijkt me aan. Een waas kruipt voor alles wat ik zie. Voor jou. Een waas maakt alles mistig, grijs, hetzelfde.

Een traan glijdt over mijn wang naar beneden. Te laat om te beseffen dat ik huil hoor ik hem uiteenspatten op de grond. De volgende traan, andere kant. Een gigantische plons op de grond.

Mijn blote voet verschuift. Heen en weer, de haartjes van het tapijt worden verpletterd. Ik kijk ernaar. Een stofje dwarrelt naar beneden en vliegt onzichtbaar op de wol neer. Nog een traan, het geluid is onbegrijpelijk. Hoe kan één druppeltje oogvocht zo'n lawaai maken. Al het geluid wat er was, wat er niet was, verstomt. Wat overblijft is geruis. Het geruis van het tapijt, van het bloed in mijn hoofd.

Je kijkt me aan, je wacht, je blijft wachten. Je foto gaat niet weg. Ik kan je niet zien, de waas zit overal, in mijn oren, ogen, overal. Toch moet ik blijven kijken, als vastgenageld sta ik aan de grond. Mijn ogen vastgehaakt in die van jou, die zo lachen, voor altijd.

Het stofje vliegt verder. Een zilverwit vlekje in de grijze mist. Het landt opnieuw, maar ik weet niet waar. Ik weet het niet. Ik weet het niet, ik weet het niet! Ik weet niet wat ik wil! Ik wil jou!

Het was leuk met jou, een beetje van een beetje, een beetje samen, een beetje alleen, een beetje.

Het tapijt vervaagt nog meer. Jij vervaagt, het stofje verdwijnt, één kleur, één gevoel, alles hetzelfde, alles grijs, stil, luisteren, kijken, ruis.

Alweer een traan spat uiteen op de grond. Spletsj. Je kijkt naar me, misschien vind je me vreemd, heb je er spijt van, zo'n gek iemand, ik doe raar.

Je kan niet naar me kijken, het is een foto. Je ogen blijven in dezelfde stand staan, voor altijd. Je mond in de zelfde glimlach, je arm losjes over mijn schouder. Ik sluit mijn ogen en denk aan toen…

De dag dat je voor me stond en me mee vroeg. Naar wat weet ik niet meer, maar het was goed zoals het was. Waarom?

Ik open mijn ogen, kijk omhoog, staar naar het plafond.
De scheuren lijken langer geworden te zijn, de kieren tussen de platen dieper.
Ik wacht. Op jou? Op niemand.
Je bent weg. Verdwenen, uit mijn leven.
In mijn droom.