Tien verdachten krijgen dagvaarding voor geweld bij (tegen)demonstratie Pegida

Op 29 augustus moeten tien verdachten voor de politierechter verschijnen, om zich te verantwoorden voor geweldplegingen op 13 januari tijdens een demonstratie van Pegida in Arnhem.

Op die zaterdag is de voorman van Pegida naar Arnhem gekomen om te demonsteren en hierbij een koranverbranding te laten plaatsvinden. Uiteindelijk is de demonstratie ontbonden omdat, ondanks een noodbevel van de burgemeester, er als gevolg van een tegendemonstratie teveel dreiging ontstond. Het Openbaar Ministerie Oost-Nederland heeft naar aanleiding hiervan diverse strafrechtelijke onderzoeken lopen. Eén van de onderzoeken heeft zich gericht op de geweldplegingen tijdens de (tegen-)demonstratie. Dit onderzoek heeft geleid tot de identificatie van tien verdachten, die op 29 augustus voor de politierechter in Arnhem staan.

De diverse strafrechtelijke onderzoeken richten zich niet alleen op de gebeurtenissen op 13 januari zelf, maar ook op de periode voorafgaand en volgend hierop. Behalve naar de strafbare feiten begaan door de tegendemonstranten, kijkt het OM ook naar mogelijke strafbare feiten gepleegd door Pegida, dan wel door de voorman van Pegida. Onderzocht wordt of de uitingen van Pegida, of de voorman van Pegida, vallen onder een strafbare vorm van discriminatie of groepsbelediging.

Verder loopt er nog een onderzoek naar bedreigingen na afloop van de demonstratie. Hiervoor is tot nu toe één verdachte aangehouden, een 38-jarige man, die zich op een later moment voor de rechter moet verantwoorden.

Met de strafrechtelijke onderzoeken wil het OM het recht op demonstratie waarborgen. Het recht op demonstratie is een groot goed, maar daarbij mogen geen strafbare feiten worden gepleegd, niet door de demonstranten en ook niet door de tegendemonstranten. De bescherming van het grondrecht staat geheel los van het gedachtengoed van de (tegen-)demonstranten.