Het manuscript (7)

Lees hier het vorige deel. 

De waarheid was te confronterend. Jack verweet me een gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel en een teveel aan egoïsme. En wat hij nog het allerergste vond: dat ik daar niet eerlijk over was. Nu liet ik hem met de gebakken peren zitten. Ik vluchtte voor het schuldgevoel en zocht de rust van zee en zand om mezelf te kalmeren. Maar de kamer die ik geboekt had werkte niet mee. Hij had weliswaar zeezicht, maar ook een hoop christelijke parafernalia die mijn gemoedsrust niet bepaald ten goede kwamen. Op het blankhouten nachtkastje naast het eenpersoonsbed lag een bijbel met een zwartleren omslag. Boven het hoofdeind hing een reusachtig schilderij van een Christusfiguur die vanuit een stralend blauwe hemel devoot op het bed neerkeek. Aan het voeteneind een kruisbeeld van donker hout met dezelfde buitenproportionele afmetingen. De hele entourage was zo angstaanjagend dat ik me afvroeg welke voorzienigheden hier aan het werk waren geweest om mij in een klooster te laten belanden. Alsof ik verwachtte er een antwoord in te vinden, pakte ik de bijbel op en sloeg hem open op een willekeurige pagina. ‘Handel niet uit geldingsdrang of eigenwaan, maar acht in alle bescheidenheid de ander belangrijker dan uzelf’, las ik en sloeg het stoffige boek onmiddellijk met een klap weer dicht. Ik had het gevoel dat ik in een sinistere aflevering van Bananasplit  terechtgekomen was. Het boek liet ik in mijn schoot rusten terwijl ik de enorme Jezus aan de muur indringend aankeek. ‘Doe het nog maar een keer’, leek zijn trieste, vredige blik mij te zeggen. Ik zuchtte diep, rechtte mijn rug en probeerde het nog een keer. En nog een keer. En nog een keer. Waar ik het boek ook opensloeg, al wat ik las was doordrenkt met hel en verdoemenis, naastenliefde en zelfopoffering, tot ik het met een kreet waar ik zelf van schrok in de richting van het kruisbeeld smeet. Ik staarde naar de met zwart leer bedekte waaier van papier die tegen de plint lag. Frustratie maakte plaats voor een vreemd soort kalmte, alsof ik zojuist een heel leger van demonen verslagen had. In een oogwenk besefte ik weer wat ik hier kwam doen. Ik streek mijn rok glad, pakte mijn tas en stak met de deurklink in mijn hand een middelvinger op naar het Jezus-schilderij dat ik ineens meer mallotig dan verontrustend vond. Mijn plan stond vast: de horecagelegenheden van het dorp afstruinen en mezelf bezatten met de eerste de beste met wie ik een fatsoenlijk gesprek kon aanknopen.

Met mezelf sprak ik af dat ik pas naar huis zou gaan als ik Jack echt zou gaan missen, maar de realiteit haalde me weer eens in. Hij belde me de volgende dag net op het moment dat ik mijn pension verlaten had om extra ondergoed te kopen. Niet om me te smeken om terug te komen, maar om te vertellen dat er post voor me was. Een grote envelop met een handgeschreven adressering: ‘Aan Pom-ti-dom Taal & Tekst. Persoonlijk.’
‘Zal ik ‘m openmaken, schat?’ vroeg Jack ineens poeslief. ‘Misschien is het je eerste opdracht.’ Zijn toon bezorgde me rillingen en ik zei hem dat hij met z’n poten van mijn spullen af moest blijven. Er stond toch ‘Persoonlijk’ op? Ik had Jack nog steeds aan de lijn toen ik de lobby van het kloosterhotel weer inliep. ‘Ik check nu uit’, beet ik hem toe. ‘Over een uur ben ik thuis. En waag het niet die envelop open te maken.’

Toen ik onze voordeur openzwaaide was Jack’s gezicht het eerste wat ik zag. Hij stond daar in de gang met een onzekere glimlach om zijn mond, alsof hij al die tijd daar op me had staan wachten. ‘Ik hoorde je sleutel in het slot’, zei hij toen hij mijn verbaasde blik zag. ‘Het spijt me. Ik heb je gemist.’ Ik liet me omhelzen door hem terwijl ik naar woorden zocht. ‘We praten er straks wel over’, zei ik uiteindelijk. ‘Mag ik nu eerst die envelop zien?’ Ik zag dat hij zich aan zijn woord gehouden had. Hij overhandigde me een gewone, witte A4-envelop waarop met een onregelmatig, klein handschrift mijn bedrijfsnaam en adres geschreven waren. Ik herkende het niet. Secondelang onderzocht ik het poststuk met mijn ogen en handen, alsof ik eerst moest raden wat de inhoud was voordat die me als prijs ten deel zou vallen. ‘Maak nou open!’ hoorde ik mijn man roepen. Plechtig legde ik de envelop op tafel, stak mijn wijsvinger onder de flap en ritste hem met één haal open. Jack’s hand passeerde de mijne in een poging de inhoud te grijpen, maar ik was hem voor en haalde een dikke stapel geprinte A4-tjes tevoorschijn. Aan het voorste blad was met een paperclip een kaartje bevestigd. ‘Beste Pom, ik stuur je mijn manuscript. Ik heb er lang en hard aan gewerkt. Wil jij er eens met een kennersoog naar kijken en mij je bevindingen laten weten, zowel taalkundig als inhoudelijk?’ De boodschap was ondertekend met ‘René’. Geen adres, geen telefoonnummer, geen e-mailadres, niks. Jack en ik keken elkaar verbijsterd aan.