Het manuscript (4)

Lees hier het vorige deel 

Ik was er klaar mee. Mijn moeder leek zich het gesprek van die bewuste ochtend niet meer te herinneren en alles bleef bij het oude. De frustraties schudde ik van me af door me te concentreren op mijn aanstaande studie Nederlands in Amsterdam, lekker ver van huis. De jacht op een plek in een leuk studentenhuis en de voorbereidingen op zelfstandig wonen, namen me bijna volledig in beslag. Ik oefende met koken op mijn eigen kamer op een groezelig elektrisch kookplaatje dat ik in de kringloopwinkel op de kop had getikt. Tot ergernis van mijn moeder natuurlijk, die het nodig vond om me er hysterisch schreeuwend op te wijzen dat we net een nieuwe keuken hadden.
“Aa-haad,” loeide ze naar mijn vader, terwijl ze zich op haar elegante designerhakjes omdraaide en stampend wegliep, “zeg jij er eens iets van. Dat kind is gewoon niet normaal, van wie heeft ze dat toch?”
Ik hoorde mijn vader op gedempte toon iets mompelen over ‘puberteit’ en ‘zo gaat dat nou eenmaal’ en ‘laat dat kind nou toch’, waarna mijn moeder huilend naar boven verdween. Voor het eerste in mijn adolescente leven zag ik het absurde van de situatie in en besloot met een glimlach om mijn energie voortaan aan andere dingen te spenderen. Dat moest ook wel, want ik had een nieuw project. Zijn naam was Stefan.

Stefan had ik ontmoet bij de Edah in het dorp waar ik een zaterdagbaantje als caissière had weten te bemachtigen en waar hij de vakken vulde. Hij was lang en breedgeschouderd, met rossig blond haar, mannelijke witblonde wenkbrauwen en volle lippen. Ik kon mijn ogen niet van hem afhouden. Regelmatig fakete ik dat een product niet gescand kon worden, zodat ik de hoofdcaissière door de microfoon kon laten roepen ‘Stefan, kassa 6, Stefan, kassa 6’. Met bonzend hart en hoogrode konen wachtte ik dan tot ik hem door het gangpad aan zag komen lopen om het product van mij aan te nemen en de prijs ervan op te zoeken. Heel de week verheugde ik me op zijn stoere, ietwat wijdbeense loopje en zijn scheve glimlach, met één mondhoek opgetrokken, op het moment dat ik hem de boodschappen overhandigde. Ik gedroeg me als een verslaafde: steeds vaker had ik een shotje Stefan nodig. Ik zag geen andere mogelijkheid dan mijn trucje te herhalen. Totdat het uit de hand liep. De hoofdcaissière riep me op een dag bij zich en liet me vanonder een barricade van voorhoofd en wenkbrauwen weten dat ze dit soort streken niet langer kon tolereren.  Er volgde een minutenlange tirade waarvan alleen ‘dan zullen we je moeten laten gaan’ me bij bleef. De rest ging grotendeels langs me heen. Mijn hoofd werd in beslag genomen door een groter probleem: hoe kon ik de aandacht van Stefan trekken?

Het lot was me gunstig gezind. De zaterdag daarop stond Stefan me na sluitingstijd op te wachten bij de personeelsuitgang van de supermarkt. “Geen ongeprijsde artikelen meer?” vroeg hij met een spottende blik. Ik probeerde snedig te zijn, maar was te veel overdonderd door zijn onverwachte aanwezigheid en deze opmerking. Ik besefte dat ik niet zo subtiel geweest was als ik zelf dacht. Wat was ik hem dankbaar dat hij me niet liet stuntelen met mijn woorden. In plaats daarvan zei hij snel: “Kom je morgen naar mijn voetbalwedstrijd kijken? Dan kunnen we daarna eens over iets anders praten dan over supermarktartikelen.”

Voor iemand die totaal niet van voetbal houdt, stond ik opvallend vroeg en goedgemutst langs de lijn. Het duurde even voordat ik hem herkende tussen de andere geel/blauw geklede mannen op het veld, zodat ik alle tijd had om me verregaand ongemakkelijk te voelen tussen de kleine groepjes supporters die langs de lijn voetbaljargon naar de spelers stonden te roepen. Ik nam het mijn hormonen zeer kwalijk dat ze me in deze situatie gemanoeuvreerd hadden, totdat ik een scherpe fluittoon hoorde en in de zwaaiende persoon aan de andere kant van het veld Stefan herkende. ‘Gewonnen’, zag ik hem gebaren en weer redde hij me van een onhandig tegengebaar door op een drafje mijn kant op te komen.
“Zo, dat ging lekker”, zei hij buiten adem. “Twee keer gescoord.”
“Gefeliciteerd”, schutterde ik. Mijn uitgestoken hand liet ik op het laatste moment van richting veranderen om mijn haar naar achter te strijken.
Hij keek me aan met die spottende scheve glimlach van ‘m en terwijl ik me afvroeg of ik een heel erg modderfiguur geslagen had, zei hij met zijn wijsvinger op een stenen bijgebouwtje gericht: “Ik loop even met de jongens mee de kantine in. Kom over een minuut of tien maar daar naartoe, dan vieren we de overwinning.”

Tien minuten. Ik vocht tegen de neiging om hem achterna te lopen. In plaats daarvan bedacht ik dat ik beter weg kon lopen en over tien minuten terugkomen. Maar wat zou ik in de tussentijd doen? Naar huis? Naar de stad? Dan had ik aan die paar minuten nooit genoeg. Ik kon hem ook laten wachten. Fashionably late komen, zoals ik van mijn moeder geleerd had. Maar wat als ik die kans niet zou krijgen en hij dan al weg was? Zou ik dat riskeren en het overwinningsfeestje missen? Zou ik dan nog wel een kans krijgen? Zou je me dan nog een kans geven, Stefan? Stefan, Stefan, Stefan. Ik was er zo dicht bij. Bij wat eigenlijk? Ik stak een sigaret op om mijn gedachten te ordenen en zocht naar een asbak. ‘Midden op een voetbalveld?’lachte ik mezelf uit toen ik me weer realiseerde waar ik was. Ik keek om me heen. Er was niemand meer te bekennen in de omgeving van het veld. Ik trapte mijn sigaret uit en beende in een rechte lijn naar de donkergroene deur die Stefan aangewezen had. Een paar seconden later stond ik tussen twaalf naakte mannenlijven.

“Zo kun je niet naar huis”, had Stefan gezegd toen hij me even later gehaast het terrein af loodste. “Je bent helemaal nat.”
Dat vond ik nogal een overbodige opmerking aangezien hij zelf verantwoordelijk was voor mijn doorweekte kleren. Hij had me met één ferme ruk onder de groepsdouche – of hoe noem je zo’n voetbalkleedhokvoorziening – getrokken, met kleren en al. Maar ook dit keer slikte ik mijn repliek in en gaf me over aan zijn kordate optreden. “Mijn ouders zijn niet thuis”, zei hij terwijl hij me gebaarde in te stappen in een auto die volgens mijn eerste beoordeling van zijn vader moest zijn. Via een treeplank, die me het gevoel gaf dat ik een vrachtwagen betrad, hees ik me op beige leren bekleding. “Even die natte spullen in de droger, dan kun je tenminste thuiskomen zonder lastige vragen.”
Daar had ik zelf nog niet bij stilgestaan. Pap en mam zouden zich zeker afvragen waar ik op zo’n mooie dag zo’n nat pak vandaan gehaald had. Dat gaf me een vertrouwd gevoel. Stefan wist kennelijk beter dan ikzelf wat ik nodig had op deze tot nu toe zeer verwarrende en oncomfortabele dag en ik liet me gewillig helpen door hem, ook toen hij even later handig alle natte lappen van mijn lijf stroopte. Hij gebaarde dat ik ook mijn beha en slipje uit moest trekken en duwde me een veel te grote spierwitte badjas in mijn handen. “Over een halfuurtje is alles weer droog”, zei hij.
“En wat doen we intussen in dat halfuur?”, vroeg ik. Het was eruit voordat ik er erg in had.   

Zelf een stuk geschreven dat je op FOK! wilt laten verschijnen? Mail je stuk o.v.v. je username naar bert@fok.nl!