Boek: Bruce Marshall - De werkers van het elfde uur

Voor een boek dat handelt over armoede, socialisme, ongeloof, vooruitgang en wereldoorlogen is het opmerkelijk licht verteerbaar. Het geweld en de onderdrukking worden zakelijk en nuchter beschreven, af en toe met lichte verbazing als Gaston zich afvraagt waar de mensen nu toch weer mee bezig zijn. Maar wat voor domheden of wreedheden personages in het boek ook begaan, ze worden niet afgebeeld als inherent slecht, eerder als zwak, en in hun zwakte weer lachwekkend. Een voorbeeld is de kardinaal die zo wordt afgeleid door zijn overvolle agenda, zijn dossiers en zijn mijter die steeds maar afzakt, dat hij zich steeds slechter kan concentreren op zijn gebeden. Om zijn aandacht erbij te houden probeert hij steeds nieuwe methoden: afwisselend snel en langzaam bidden, bidden vanuit verschillende hoeken van de kamer… Marshall zoomt graag in op dit soort kleine details die symbolisch zijn voor het verhaal, en herhaalt ze tot de herhaling zelf komisch wordt. Zo woont een verdieping onder Abbé Gaston een mevrouw die het niet zo nauw neemt met de seksuele moraal, en deze mevrouw krijgt genoeg geld van haar minnaar om een flat met centrale verwarming te kunnen betalen. In de rest van het boek wordt naar haar gerefereerd als 'de centraal-verwarmde dame' (voor katholieken in 1950 was dit waarschijnlijk een pikant grapje).

De periode waarin Abbé Gaston leeft is een tijd van veel verandering, en de geestelijkheid weet niet altijd hoe ze ermee om moet gaan. Uit angst schieten sommigen door naar bizarre regeltjes: een Vaticaanse inquisiteur besluit bijvoorbeeld dat priesters geen kapperszaken meer mogen binnengaan omdat daar wel eens tijdschriften met onzedelijke illustraties zouden kunnen liggen. Abbé Gaston heeft het ook niet altijd begrepen op de moderniteit, maar hij houdt een open geest. Hij heeft een hekel aan het getetter van radio’s, en hij vindt dat meisjes van lippenstift eerder lelijker dan mooier worden. Aan de andere kant gelooft hij dat de mannequins van de modewinkel aan de overkant (die door de pastoor worden uitgemaakt voor alles wat lelijk is) net als priesters God kunnen eren met hun werk, want "Wielrijder of voetballer kon men slechts worden door te fietsen of tegen een voetbal te schoppen, maar men kon een heilige worden door alle mogelijke onheilige dingen te doen op een heilige manier. Men kon aan God opdragen de diepte van een sloot die men gegraven had of de hoogte die men kon springen of de manier waarop men een mooie jurk droeg, want als bidden werken was, dan was werken ook bidden." Hij voelt zich ook absoluut niet te goed om toe te geven dat de socialisten waarschijnlijk net als hij naar eer en geweten streven de wereld te verbeteren. Bovenal hoopt hij dat de kerk nieuwe woorden zal kunnen vinden om de traditionele waarden nieuw leven in te blazen. Af en toe denkt hij ook te weten hoe die nieuwe woorden moeten klinken, maar ja, ze uitspreken is weer iets moeilijker…