Zwemmen in een groot meer

De afgelopen dagen luisterde ik veel naar The Great Lake Swimmers. Meer om de naam van de groep, dan om de muziek. Rustige folk die oeverloos voortkabbelt, relaxed, maar ook wat melancholisch. Door het zweterige weer ging ik verlangen naar een groot meer, een meer zoals je dat in Nederland niet hebt. Totaal verlaten tussen een aantal bergen, koel water, een paar vissen, bomen met schaduw en verder nergens mensen. In de verte een waterval. En dan zwemmen, heel lang zwemmen, tot diep in de nacht. Zwemmen, niet denken. Niet denken aan de 27,5 graden, met bezwete handen over het toetsenbord van de laptop glijden. Een ventilator die het beeldscherm doet flikkeren en daarom maar weer uit moet. De tuin, waar het nog warmer is, waar een kind met vuvuzela rondloopt. Nee, dan de meren.

Een jaar of wat geleden was ik met mijn ouders bij een groot meer ergens in Duitsland, zo’n meer tussen de bergen, met bomen met schaduw, je kent het wel.  Zo’n meer waar verder geen mensen in zwommen, behalve wij. Al snel was duidelijk waarom. Voordat je het water in was, had je al je hele voeten opengehaald aan de kleine scherpe stenen op de bodem. Het water was ijskoud, ondanks het warme weer. Op sommige plekken was de stroming zo sterk dat je bang was dat je tegen een rots gesmeten zou worden. Muggen, muggen, muggen. En toen begon het te regenen. Alle droge kleren aan de kant werden nat. Rillend zaten we in de auto. Niemand zei wat, maar iedereen had genoeg van de meren.

Vorig jaar liet een vriend mij enthousiast de film Eden Lake zien. Een vette film, zo vond hij, realistische horror. Een film over een aardig jong stel dat naar een afgelegen meer gaat, zo’n meer met bomen met schaduw midden in het bos, koel water, enzovoorts. Er bleek ook wat lokaal tuig rond te hangen die de auto van het jonge stel stelen. Daarna wordt het jonge stel een uur lang gemarteld, met stenen, takken en messen. De man van het stel gaat al vrij snel dood, waarop de vrouw een aantal kinderen kapot maakt uit wraak. Later wordt ze bruut vermoord door de ouders van de kinderen, die aan de rand van het bos wonen. Ik vond het een vrij zieke film. Vond het ook niet heel realistisch. Toch, op weg naar huis, nam ik me voor nooit naar zo’n afgelegen meer te gaan.

Ik wissel van artiest op mijn muziekspeler. Midlake. Rustige folkbands hebben opvallend vaak meren in hun naam. Vorige week was ik op Rock Werchter, een festival in België. Het was een graad of vijfendertig bij het podium in de tent. Midlake trad op en speelde nummers als ‘Winter Dies’. Gitaren, dwarsfluiten en drums. De warme klanken zorgden voor verkoeling.

Later, als ik groot ben, koop ik een groot afgelegen meer tussen de bergen, met bomen die schaduw geven, koel water, een paar vissen en verder nergens mensen. In het midden van het meer bouw ik een huisje waar ik kan slapen. Soms eet ik er ook een watermeloen. Alleen zwemmend is het huisje te bereiken. Ik zwem in een driedelig pak, dat ik ’s ochtends te drogen hang. Op mijn banjo speel ik liedjes voor de bosdieren. Ik weet niet of ze dat mooi vinden, want bosdieren kunnen geen emotie tonen. Alleen geilheid en pijn.