Integreren in het land van herkomst

“Oma, vertel eens van vroeger in Indonesië alsjeblieft?” Coraline kijkt haar oma vragend aan.
“Ach, kindje. Het is al lang geleden dat ik daar was, hoor.“ Oma Tini keek een beetje bedroefd. Ze had veel herinneringen, maar praatte er niet zo erg graag over, omdat ze dan heimwee kreeg.
“Toe nou, oma,” hield Coraline aan, “je kunt zo mooi vertellen en ik wil graag weten wat je deed toen je net als ik, negen jaar was.” Oma Tini zuchtte. Ze wist dat ze er eigenlijk niet onderuit kwam, want ze wilde haar kleindochter nooit teleurstellen.  
“Vooruit dan maar kleine boef. Je bent anders ook wel erg kassian natuurlijk.” Oma Tini keek haar kleindochter schalks aan.

“Toen ik negen was, woonde ik met vader, moeder, vier broers en twee zusjes in een kampong vlakbij Yogyakarta op het eiland Java. Het was heel anders dan zoals jij hier woont, Cora. Wij hadden een houten huisje op palen. Hier in Nederland zouden mensen niet met negen personen in zo’n klein huisje wonen, maar wij waren eigenlijk niet zoveel binnen. We hadden petroleumstelletjes om op te koken en een kleine mandikamer om ons te wassen. Het toilet was buiten; een houten hok op palen, met een gat in de houten vloer. Daar moest je boven gaan zitten. Vaak kwamen de varkentjes meteen naar dat gat voor een lekker vers maaltje.”
“Bah, oma. Dat is toch vies?” Coraline trok een vies gezicht.
“Zwijntjes vinden dat niet vies, hoor kindje.” Oma Tini moest lachen.
"We speelden meestal op het erf om het huisje. In een kampong is geen verkeer en bovendien waren er helemaal geen goed wegen, dus er was verder ook bijna geen verkeer. We speelden tussen de scharrelende kippen en zwijntjes. We woonden niet ver van de vulkaan Merapi en gingen daar wel eens heen, maar we mochten dat eigenlijk niet van onze ouders en we mochten hem zeker niet beklimmen, want die vulkaan was levensgevaarlijk. Nu nog steeds.”


“Maar oma, moest je dan niet naar school?” Coraline keek haar oma verbaasd aan.
“Veel kinderen gingen in mijn tijd helemaal niet naar school, maar wij hadden wat dat betreft geluk dat we wel naar school konden. Er was dichtbij een wat grotere Desa met een school en mijn ouders wilden dat we onderwijs kregen. Maar wij kregen van zeven uur tot twaalf uur les, dus er bleef genoeg tijd om te spelen, hoewel we ook wel eens moesten helpen op het land.”
“Helpen op het land? Maar oma, je was toen negen jaar, dat kan toch niet? Dat mag niet.” Coraline keek verontwaardigd naar haar oma. Kinderarbeid is verboden. Dat wist Coraline al wel.
“Meisje, bij ons thuis moesten alle handen helpen, hoor. En wij vonden het niet erg om te helpen. Wij hoefden alleen te helpen bij het overplanten van de kleine rijstplantjes naar de grote rijstakker. Maar we hielden gelukkig nog wel genoeg tijd over voor spelen en huiswerk.”
“Wat leerden jullie allemaal op school, oma?”
“Nou, kindje. Dat was wel een beetje vreemd in mijn tijd. We leerden Nederlands en Engels, maar ook Nederlandse geschiedenis en we moesten de kaart van Nederland uit het hoofd leren. Ik weet nu nog uit mijn hoofd het rijtje plaatsen in Groningen op te noemen. Hoogezand-Sappemeer- Zuidbroek- Scheemda-Winschoten-Nieuweschans. We wisten wel waar Oude Pekela en Nieuwe Pekela lagen, maar niet waar Pangandaran lag en dat was veel dichterbij.” Oma Tini en Coraline lachten.
“Later, toen we naar Nederland gingen, was het wel handig dat we Nederlands hadden geleerd, maar toen hadden we er niets aan. Eigenlijk is het hetzelfde als wanneer nu de Turken hier komen en zeggen dat jullie op school maar Turks moeten leren en alles over Turkije en de Turkse geschiedenis en de kaart van Turkije of zo.” Oma Tini moest om haar eigen woorden lachen, maar bedacht ook dat het eigenlijk wel zo was geweest. Nederlanders hebben de mond vol over allochtonen die de Nederlandse taal moeten leren als ze in Nederland willen blijven, maar deden zelf het omgekeerde toen ze naar Indonesië kwamen. En trouwens ook in Suriname en in Zuid Afrika.

“En hoe ben je dan in Nederland terecht gekomen, oma?” Voor Coraline was het verhaal nog niet afgelopen.
“Dat was in 1958, meisje. Met de boot naar Belanda. Het was een groot avontuur, naar een klein land. We moesten erg wennen aan het huis in Den Haag. Daar gingen we namelijk wonen. Ik weet nog dat ik heel erg moest wennen aan de matras op het bed. Maar het meeste moest ik wennen aan de Nederlanders. Ik sprak wel hun taal, maar hun cultuur was heel anders dan de onze. We werden niet echt geaccepteerd. Mijn oudste zus kreeg wel verkering met een Nederlandse jongen die Jan heette, maar verder waren veel Nederlanders niet vriendelijk tegen ons. Mijn broers en neven vochten zelfs met Nederlanders.” Oma Tini keek even bedroefd voor zich uit. Deze herinneringen waren niet de prettigste.
“Vochten ze, oma?” Coraline keek met grote ogen naar haar oma.
“Ja kindje. Je had in die tijd allemaal clubjes jongens in Den Haag en die vochten met elkaar. Ze noemden het gangs. Wij werden Indo’s genoemd en onze broers en neven vormden ook zo’n gang. Ze hadden steeds ruzie met de Nederlandse jongens. Die waren bang dat mijn broers en neven hun meisjes zouden inpikken.” Oma Tini kreeg zowaar een glimlachje om haar mond.
“Waarom lach je, oma?”
“Nou, omdat het niet ten onrechte was dat die Nederlandse jongens dat dachten, alleen met mijn zus en Jan was het andersom.” Oma Tini lachte nu breeduit. Ze bedacht bovendien dat het toen eigenlijk niet veel anders was als nu. De Nederlanders denken nu ook dat buitenlanders hun baantjes inpikken en ook nu zijn er veel Nederlandse jongens die bang zijn dat Turken en Marokkanen hun meisjes zullen inpikken.
“Als je wat groter bent, moet je maar eens kijken of je de film ‘West Side Story’ ergens op de kop kunt tikken. Die film speelt zich wel in Amerika af, maar daarin kun je wel goed zien hoe het bij ons in het begin was.”
“Maar oma, het was dus eigenlijk helemaal niet zo leuk dat je naar Nederland moest en niet meer op het erf bij de kippen en de zwijntjes kon spelen?”
“Het was een moeilijke tijd, maar we zijn later goede vrienden geworden met de meeste Belanda’s uit de buurt. En we konden echt niet in Indonesië blijven dat heb ik later wel begrepen. Gelukkig spraken wij de taal al toen we hier in Nederland kwamen. Dat was een voordeel ten opzichte van buitenlanders die nu naar Nederland komen. Maar de reden dat we die taal al spraken vond ik later wel heel vreemd.”

“Ik vind het gek dat jullie in het begin niet geaccepteerd werden, oma. Dat lijkt me helemaal niet leuk als je klein bent. Ook niet als je groot bent, maar als je jong bent, kun je er helemaal niets aan doen. Je had niets te vertellen. Je moest wel mee.”
“Ja meisje, het viel ook niet mee, al waren er ook veel aardige mensen. Mensen die ons hielpen zodat we ons wat beter thuis zouden gaan voelen. Wij zijn volledig geïntegreerd, zoals dat tegenwoordig heet, maar je zult ons nog steeds niet op muziek van Jan Smit in een polonaise zien lopen.” Oma Tini keek even nadenkend.
“Ik hoop dat je nu een beetje weet hoe het was toen ik jouw leeftijd had, Coraline. Wees jij maar blij dat je niet weg hoeft uit je land en dat er geen problemen meer zijn tussen Indo’s en Teddy Boys. Jij woont hier lekker rustig zonder problemen. Hier zul je geen rassenhaat tegenkomen, want hier in Rucphen is alles altijd lekker rustig en zijn we volledig geaccepteerd.”