Ode aan Resident Evil 4


Het is nacht. De temperatuur is gezakt naar een behaaglijke twintig graden, de gevoelstemperatuur is nog altijd blijven hangen op een dieptrieste dertig graden. Terwijl het zweet vrolijk naar de meest bizarre lichaamsholtes kruipt, zit ik met mijn gezicht op een ongezonde afstand van de televisie af. Wat zich daar afspeelt? Resident Evil 4.

Langzaam beweeg ik me door een stoffig huis, dat dient als een rustpunt. Tenminste, zo voelt het, want na urenlang opgejaagd en aangevallen te zijn, is het nu dood- en doodstil. Té stil, blijkt al snel. De bedrieglijke rust zorgt al snel voor een stukje overmoedigheid bij me, waardoor ik het plotselinge gepruttel van een kettingzaag niet opmerk, en ik pas doorheb dat het niet slim is om te haasten in dit spel, als er een kettingzaag in mijn nek geplant wordt. Fade out naar een bloederige ‘You have died’ boodschap, en de vraag of ik nog een poging wil wagen.

Het is heel verleidelijk om deze hele column in een soortgelijke tenenkrommende stijl te schrijven. Als er de afgelopen tijd namelijk één game me bij de strot heeft weten te grijpen dan is het Resident Evil 4 wel. Waarom uitgerekend zo’n zenuwslopend spel, en niet iets gezelligs met dansende schildpadden, beestjes die je cadeautjes opsturen of dansende barbapappas?
Heel simpel. Als er één genre voor de perfecte afleiding zorgt, dan zijn het dit soort games wel. Een goede survival horror-game zorgt voor een constante angst voor het onbekende. Ook al gebeurt er helemaal niks; een lullig vallend blikje of een schreeuw ergens in de mist zorgt direct al voor hartkloppingen en de gezonde angst om de boel maar de boel te laten. Om maar lekker terug te rijden naar de beschaving, waar hordes mensen rondlopen die níet ondood zijn, die je níet met bijlen proberen te bewerken, en waar al helemaal geen larven met messen uit groeien.

En toch. Ondanks die angsten blijf je verder gaan. Noem het een stukje sadomasochisme, maar als er íets is wat leuk is om te doen, dan is het wel op zo’n manier onze angsten te lijf gaan. Claustrofoben wagen zich opeens in kleine, schimmige kamers, om maar te zien wat daarna zal komen. Mensen met een panische angst voor spinnen knokken zich door hordes van die beestjes om maar bij de volgende walgelijke uitdaging terecht te komen.
En dan noem ik niet eens die talloze mensen die gewoon een afkeer hebben van het idee dat je alleen bent met de wetenschap dat de nog onbekende vijand in grote getalen klaar staat om je op gruwelijke wijze van kant te maken. Allemaal zetten ze die primaire gevoelens opzij, om zich helemaal onder te dompelen in een verhaal vol wendingen en hindernissen.

Daar komt nog eens bij dat een spel als Resident Evil 4 perfect weet in te spelen op die verwachtingen. Regelmatig kom je brieven tegen, waarin min of meer besproken wordt wat je te wachten staat. Als je leest dat je langs een gigantisch monster genaamd ‘Del Lago’ moet, dan bedenk je je wel even als je het wankele bootje ziet liggen waarmee je een groot meer moet oversteken.
Hetzelfde geldt voor grote gebouwen, die regelmatig in de verte opdoemen. Als je in een kabelbaantje zit en je ziet op de achtergrond een imposant kasteel verschijnen, weet je meteen weer waar je het allemaal voor doet. Om meer van hetzelfde voor de kiezen te krijgen. Immers, iets wat de eerste uren er in slaagt om je met vrij eenvoudige middelen constant op het puntje van je stoel te krijgen, kán simpelweg niet tegenvallen.

Goed, het kost je wat slaap, en overdag ga je wel opeens in alles schreeuwende boeren met staven dynamiet zien, maar dan heb je ook uiteindelijk wel een meer dan briljant avontuur beleefd. Tenminste, dat hoop ik maar. Ik heb net met veel machtsvertoon een kasteel bestormt en hopelijk moet ik nog een flink eind voordat ik eindelijk een wereld bereik die niet volledig bevolkt wordt door hyper-agressieve parasieten.
Enfin, ik ben weg. Weer een nacht vol paranoia en spastische bewegingen bij iedere gil van één van de vele vijanden voor de boeg.
Tot volgende maand!