Arnhemse meisjes (20)

Ik sta met de Schipper op het station, perron 3 en 4... De zon schijnt. De lucht is helder, blauw... Het moet zomervakantie zijn. Jonge mensen met rugzakken... De Schipper draagt een bruine suède driekwart-jas, met franjes... Hij draagt nooit zwart. Zijn haar is zwart en halflang. Hij is ongeschoren. Hij is lang, mager... En hipt van zijn ene been op het andere. Hij inhaleert zijn sigarettenrook diep en blaast die met een luide zucht uit, steevast... Hij kijkt geamuseerd om zich heen en zegt: "Jaja..." "Jaja", zegt ie. En soms: "Uip." Of: "Dappere dodo."

Het is middag, en ochtend, en avond... Vogels zwermen boven ons. Meeuwen, kauwtjes... Ze krijsen naar elkaar. De meeuwen en de kauwen... Ze krijsen opgewonden naar elkaar. Ze roepen elkaar aan... Hun praten lijkt geruzie. Maar als ik beter luister, is het gelach dat ik hoor. Ze lachen, de vogels, vrolijk om ons...

Als ik omhoog zie en de hemel zie openbreken en de hemellichamen zie, de vogels wijzen mijn ogen de weg... Als ik omhoog zie, hoor ik een snikkend geluid. Als ik kijk naar dat geluid, zit de Schipper op zijn hurken en houdt een hand tegen zijn buik. Alsof hij erge pijn lijdt. Hij stikt bijna, zo lijkt het...
"Marsmannetjes, marsmannetjes!..." brengt hij stotend uit en hij gebaart met zijn andere arm naar de langslopende reizigers. Uipen zijn het, zie ik nu ook. En dappere dodo's...
Ik volg het voorbeeld van de Schipper en zak op mijn hurken, schuddebuik van het lachen om deze koddige wereld en verlies tegelijkertijd met de Schipper mijn evenwicht om op de zijde gerieflijker van de buikpijn te genieten. Kraaiend op de stenen van een perron, in foetushouding...

"De trein komt uit het oosten, Max", zeg ik als we op een bankje bijkomen met blikjes Heineken. We kijken naar het oosten. Naar de rails die in de verte in elkaar overgaan tot één rail om dan uiteen te gaan als een waaier. Om dan ineen te gaan tot één, en uiteen...
De treinen zijn van een overweldigende kleur geel, zie ik voor het eerst. Alles is voor het eerst en overweldigend en toch eerder gezien. "Moet je die trein zien!" roept de Schipper. "Een harmonica!..." Het is onze trein. Hij komt naderbij en verwijdert zich. Hij strekt zich als een harmonica. Op hetzelfde ogenblik naar ons toe en van ons af. Maar hij blijft steeds even lang en verdwijnt nooit achter de horizon... Hij stopt.

De beide vriendinnen stappen uit. De kleinere blonde in het oogverblindende roze truitje, een roze dat zich tot buiten haar lichaam uitstrekt, zie ik... Die kleinere blonde wordt mijn vriendin. De langere blonde met hetzelfde truitje, maar dan in oogverblindend geel, een geel dat zich tot buiten haar lichaam uitstrekt, zie ik... Die langere blonde wordt die van de Schipper.
Ze vragen wat er met ons aan de hand is. Vanaf het moment van hun uitstappen, giechelen de Schipper en ik. De gewoonlijk lichte zenuwen bij een hernieuwde ontmoeting groeien nu bijna uit tot een zenuwinzinking. De Schipper giechelt met de meest waanzinnige grimassen en aan de afkeurende blikken van de meisjes te zien doe ik hetzelfde. Ik verword tot waanzinnige grimassen en hoor de rare lach van een vreemde. Maar die vreemde, dat ben ik...

"We zagen het universum net nog..." zeg ik starend naar de grond, starend naar de grond die golft onder onze voeten als een grijze zee. "De vogels weten de weg ernaartoe... Het is net een groot kloppend hart met heel veel heldere oplichtende kleuren... Maar ook veel zwart en alles is met elkaar verbonden en tegelijk bestaat alles op zichzelf... Dat kan je echt goed merken, dat het echt zó bestaat!... Heel erg heel en al... En, weet je, de vogels lachen ons gewoon uit, omdat we van niks weten..."
Ik kijk op van de stenen grond, want ik word duizelig van de golven. De Schipper wijst de meisjes de marsbewoners aan die krioelen over het station. De reizigers, de rugzakken... De dappere dodo's en de uipen... Ze zijn gehaast of gaan gebogen, of allebei... Ik kan soms de gezichten van de meisjes niet zien, dan zijn ze verborgen achter het geel en het roze van hun truitjes.

Maar als ik hun gezichten zie, gezichten waarover de make-up uitloopt tot in het ledige rond de gezichten... Als ik hun gezichten zie, dan kijken zij erg bedenkelijk. Misschien hadden we beter niet kunnen gaan trippen, denk ik. En terwijl ik dat denk, overvalt een zwarte somberte me en beklemming. De meisjes vormen een bedreiging, net als de wereld om ons heen. Nu... Alleen de Schipper niet, hij niet...

"Jullie kijken eng uit jullie ogen, wat is er toch aan de hand?" zegt de kleinere blonde in het roze truitje. En ik zie de meisjes achter hun kassa's, in hun blauwe uniforms... En ellenlange rijen enge mensen met norse oude gezichten, die tot ver buiten de supermarkt in rotten staan te wachten om afgerekend te worden... En ik herhaal die gedachte hardop. "Ik zie jullie achter jullie kassa's... ellenlange rijen... mensen in rotten... om afgerekend te worden..."
"Zullen we maar gaan, naar de stad?..." vraagt de Schipper.
De meisjes kijken elkaar aan. Verstandhouding, zie ik... Ze zeggen dat ze eerst even naar het toilet moeten, beneden bij de restauratie. "Wachten jullie hier?" zegt de langere blonde in het geel. Degene die de vriendin van de Schipper ging worden. Zo zag het ernaar uit, de vorige keer... Ze stellen voor nog wat te drinken mee terug te brengen.

"Die komen niet meer terug", zegt de Schipper na een eeuwigheid van wachten. We zitten weer op een bankje. De klok op het perron loopt soms terug, soms snel vooruit, dan weer staat zij stil...
"De zon gaat al onder", zeg ik.
"Mooi he?" zegt de Schipper.
"Wit hee, Max?"
"Ja, ik zie 'm ook de hele tijd wit", zegt de Schipper.
Ik kijk opzij naar mijn vriend. Hij is mij, ik ben hem. "Zullen we ernaartoe lopen?..."

We lopen op het spoor... Tussen de treinen die op het emplacement stilstaan... Onder de brug door, waar boven de steile Oranjestraat haar hoogte bereikt, en verder naar het westen, waar we de witte zon tussen de muisstille bomen hels gierend naderbij zien komen...