de Webstort (Scouts)



Overal kom je ze tegen, scouts. Laatst in een dorp in Zwitserland stierf het ervan, bussen reden af en aan. Uit allerlei landen, westerse... Eerder in de zomer zag ik ze opmerkelijk vaak, hier, in de buurt waar ik woon. Ze liepen in troepen gedisciplineerd langs het fietspad, in het bos kwam je ze tegen. Wat oudere tieners in uniform in het nationale park de Hoge Veluwe... Ik dacht wel: scouting leeft als nooit tevoren bij de Jeugd. Waar zou dat een symptoom van zijn?

Van de week ging ik een motor kopen en moest daartoe naar een dorpje hier ver vandaan. In de trein las ik twee Volkskranten, beide van die dag. Ik had ze zien liggen op een bankje op het perron en ze wat heimelijk bij me gestoken, heimelijk genoeg om niet te zien dat het twee dezelfde waren. Niet dat er iets instond over scouts, daar lette ik ook niet op. Ik zeg dit, omdat ik me later afvroeg of een padvinder een schijnbaar achtergelaten krant zou meenemen, zonder eerst bij andere mensen te informeren of die krant "soms van iemand is".

Afijn, in Europa rijdt er geen trein probleemloos meer. (Alleen in Zwitserland was het of de tijd heeft stilgestaan en kon je nog ouderwets ergens op tijd komen.) Ik hoorde er dan ook niet van op dat er tegen het eind van het traject bussen moesten worden ingezet, het is bijna te doen gebruikelijk. Een geüniformeerde spoorweg-mevrouw vroeg heel sympathiek glimlachend wie er met de bussen moesten en deelde nylon tasjes uit waarin een flesje water zat, een rolletje mentos en een frisbee. "Hee wat aardig!" glunderde ik. Wat later peinsde ik: wat vind je aardig? Het gebaar, die vrouw die het uitdeelde, of het gebaar én de vrouw die het uitdeelde?...

Terwijl ik dit buiten de bus overdacht bij nog-snel-even-een-sigaretje, kwam er een groep opgeschoten jongens aan. Allemaal in hetzelfde blauw, rugzakken bij zich. Geen meisjes erbij. Scouts. Amerikanen waren het, middle-class. Allemaal gezonde jongens, dat kon je zo zien, en met een goed verstand, dat kon je ook zo zien. Behalve geen meisjes, was er niet één kleurling bij. Niet dat ik dat erg vind. Waarom moeten er overal maar meisjes en kleurlingen bij?... Maar ik vond het opvallend, vooral dat van die weggebleven kleurlingen. En ik dacht: dat verhaal over die Amerikaanse melting pot, van vroeger op school, dat bijna utopische verhaal, dat klopte toen waarschijnlijk nog minder dan nu. Want nu zijn we veel moderner. Hoewel...veel is schijn, dacht ik. Tegenwoordig is er meer schijn, verblindende...

Ik denk wat af. Goed, de jongens stapten ook in de bus. Ik zat er middenin nu, tussen de scouts. Keurige jongens, allen netjes gekapt en geen enkele keer hoorde ik het veel weggebliepte woord fuck. Een jongen van wie ik alleen een dunne arm kon zien, met daaraan een bijna griezelig sierlijke frêle hand, vertelde aan de jongen naast hem over Julius Caesar. Heel serieus en niet onverstandig, klonk het.

De bus reed door een drassig landschap. De zon die 's morgens nog had geschenen, werd verdreven door een dikker wordend gordijn van grijze kleine wolken. Ik staarde naar buiten en wilde dat de jongens ook oog hadden voor het land, waardoor ze reisden... Pas toen iemand op een molen wees, keken ze allemaal naar buiten en werd er vluchtig een foto gemaakt, met flits in het raam... Daarna werd er verder gekaart en het seminar over Caesar voortgezet.

Het was de jongen die voor mij zat, die zijn metgezellen op de molen had gewezen. Hij zat net als ik alleen en keek net als ik veel naar buiten. In gedachten verzonken. Ik vroeg me af wat hij dacht. Aan thuis? Nam hij de omgeving in zich op, om die nooit meer te vergeten? En ik dacht aan zijn ouders, die zich thuis toch wat zorgen maakten, hun jongen zo ver van huis... Wat zou hij later worden? Wie? Dat is belangrijker: wie zou hij worden? Dezelfde blijven die hij was? Met dromen en gedachten, met oog voor een omgeving... Zou hij nog zo dromerig en in zichzelf gekeerd kunnen zijn, later? Of zou hij zijn jeugd vergeten, zoals zovelen. Zal zijn moeder op een dag verzuchten: "Het is een goeie jongen, maar hij is zo veranderd"?

Ik nam hem nog eens goed op. Hoe hij soms naar zijn vrienden keek. Hij keek goed. Zonder spot, zonder eenduidige gevoelens zo te zien. En iets zei me dat hij geen van allen ooit ging vergeten en hij zich op een dag zou afvragen: wat zal er van die geworden zijn? Een die die hem allang vergeten was...

Daarna dwaalden mijn gedachten af naar mijn tas, die ik op instigatie van de chauffeur in het bagageruim had gedeponeerd. In die tas zaten mijn papieren, bedacht ik me. Al had ik de motor nooit gezien, ik ging die kopen, dat wist ik vrijwel zeker. Ik keek eens goed de bus door. Wie kon in aanmerking komen om een tas bij het uitstappen te verduisteren? Uiteindelijk kwam ik bij mezelf uit. Dat was een geruststelling.

--------------------------------------------------

Op de terugweg naar huis, zwaaiden tegemoetkomende motorrijders naar me. In het begin irriteerde me dat licht, maar allengs antwoordde ik met een cool, maar niet onvriendelijk handgebaar en ik wist: soms kom je er niet onderuit om one-of the-guys te zijn.