de Webstort (De vluchteling)

"Hier heb ik het allemaal voor gedaan", zei hij mismoedig. Hij wees om zich heen en inderdaad, het was niet veel, zijn kamer.
Hij gooide de opgerolde krant in een hoek, die hij een paar minuten daarvoor had gebruikt. Midden in een zin was hij opgehouden, nam de krant, rolde die vlug op, stond op van zijn stoel en kwam recht op me af. Maar hij moest mij niet hebben, maar de kakkerlak achter me op de muur.
"Ik word kaal", zei hij en boog zijn hoofd voorover, zodat ik zijn kruin kon zien.
"Valt wel mee."
"Valt wel mee...dus jij ziet het ook", zei hij.
"Misschien moet je eens van je lange haar af?..."
"Nee!"

"Moet je luisteren", zei hij. "Ik ben ontsnapt aan het Regime in het oosten. In een verzegelde vrachtauto over de grens... 18 was ik. Ik wilde ontsnappen aan de wreedheid mijn leven niet in eigen hand te mogen hebben..."
"Vertel verder", zei ik.
"Ik moest naar een andere plek, naar een plek zonder muren met oren. Naar een plek waar ik mezelf kon worden."
"En?"
"20 jaar van kamer naar kamer, van baantje naar baantje, van fles naar fles..."
"Van vrouw naar vrouw?..."
"Nee. Ja, soms. Maar geen ware liefde, soms een hoer. De vrouwen die míj vinden zijn zonder uitzondering gek of verknipt en wat ík gevonden denk te hebben, wijst mij af."
"Waar komt dat door?" vroeg ik.

"Wie zal het zeggen? Ik denk wel eens dat ik transparant ben, doorzichtig als glas. Maar niet zo als bij een open boek, dat er wat te zien valt. Ik ben zo transparant dat er niets te zien is."
"Dat klinkt niet best", zei ik. "Weet je," vervolgde ik, "als ik jou zie zitten, aan een bar bijvoorbeeld, wek je de indruk op elk moment verdwenen te kunnen zijn. Alsof de kruk zo ineens leeg kan zijn en er geen spoor meer van te je vinden is, behalve een net gedoofde sigaret in de asbak en een bodempje in een glas."
"Onopvallend ben ik", zei hij.
"Het valt mij op", zei ik.

Hij raapte een tijdschrift van de vloer, rolde het op en mepte opnieuw een kakkerlak van de muur. "We zijn niks anders dan kakkerlakken, niets beter", zei hij. "Voortkruipend, op weg naar nergens."
"Ik weet niet wat kakkerlakken doen, wat ze eten, of ze uit 2 geslachten bestaan..."
"Of ze liefde kennen...", vulde hij me aan. "We weten niets."
"Dat weet ik allemaal niet", zei ik. "Ik weet alleen dat ik in een vrouw niets anders zoek dan die vrouw alleen."
"Ook in een gekkin zeker", zei hij.
"Zou kunnen," zei ik, "maar is dat niet meer jouw terrein?"

"Jij lacht niet veel, he?"
"Ik hield van Tommy Cooper, maar die is niet meer", antwoordde hij.
"Je hebt het voorkomen van iemand die alles tegenzit, alles tegengezeten heeft en zal tegenzitten. Maar je bent een geboren vluchter. Het vluchten zit je in het bloed en je bent al 20 jaar goed bezig te vluchten, en daarvoor vermoedelijk ook al. Dit ben jij, de vluchteling", zei ik.
Voor het eerst verscheen er een glimlachje op zijn gezicht. "Dat is heel mooi," zei hij, "te weten wie men is."
"Ja", zei ik.

"Nu jij", zei hij en sloeg nog eens een kakkerlak dood.