Een ode aan de losers

Een aantal weken geleden zat ik bij de kapper en daar ontspon zich een amusant gesprek met mijn kapster. Griekenland had onder leiding van de briljante strateeg Otto Rehhagel de torenhoge Portugese favoriet een lesje effectiviteit gegeven en Lance Armstrong was net begonnen aan zijn zesde zegentocht door Frankrijk. De kapster ergerde zich dood aan al die sport op TV en ze kon zich niet voorstellen dat er überhaupt mensen waren die zich voor sport interesseerden. Ik antwoordde op mijn beurt dat ik eigenlijk geen mensen in mijn nabije omgeving had die niets om sport gaven.

Sport is een metafoor van het leven probeerde ik haar duidelijk te maken. Sport kan ontroeren als een film van Polanski of een boek van Gabriel García Márquez, adembenemend zijn als de Mona Lisa, en zo af en toe is het zo oneerlijk als de Amerikaanse verkiezingen. Het kan je dag maken of breken. Het verbroedert mensen terwijl het tegelijkertijd kan aanzetten tot diepe haat en afgunst. Sport is de laatst overgebleven vorm van heroïek in een steeds kleurlozere wereld. Maar wat ik ook probeerde, ze kon of wilde het niet inzien. Sport was iets barbaars en laags en daar kon niets aan veranderen.

Toen ik haar vroeg waar deze irrationele afkeer vandaan kwam, kwam de spreekwoordelijke aap uit de mouw. Op school kon ze vroeger met alle vakken redelijk goed meekomen; alle vakken, op één na. Gymnastiek had haar een jeugdtrauma opgeleverd waar ze nu nog niet geheel overheen was. Haar leraar pijgerde de arme leerlingen maar liefst drie uur in de week af met balsporten, atletiek en turnoefeningen. Ze vertelde dat ze altijd als laatste gekozen werd en dat was vreselijk. Sindsdien had ze iedere vorm van sport verafschuwd en iedereen die voor zijn of haar lol naar sportende mensen keek kon de welgemeende tering krijgen.

Sport was (en is) altijd mijn ideale uitlaatklep. Na een totaal onbegrijpelijke les scheikunde of natuurkunde was ik altijd blij dat ik zestig minuten voluit mocht gaan en al die losers die grijnzend hun negens en tienen haalden terwijl anderen al tevreden waren met een zesje werden keer op keer afgedroogd met basketbal, voetbal of volleybal. De types die altijd om meer huiswerk vroegen omdat ze anders in het weekend niets te doen hadden zorgden er altijd voor dat de gymles iets was om naar uit te kijken. Dankzij die sulletjes voelden wij ons voor een uurtje goed, eindelijk hadden we iets om trots op te zijn. Wij waren de winnaars en zij de verliezers.

Jaren later schaam ik me nog wel eens voor mijn gedrag van toen, ik ben de losers van toen zelfs gaan waarderen. Dankzij hen kon ik me zo goed voelen. Wat heb je aan winnaars als er geen verliezers zijn? Het zijn niet de winnaars die de sport zo mooi maken, het zijn de losers. Zonder losers zijn er geen winnaars en zo simpel is het. Zonder een falende Co Adriaanse kon Eric Gerets nooit tijdelijk een tactisch meesterbrein zijn, zonder een falende Mayo of Hamilton kon Armstrong nooit een fantastische zege pakken en zonder opblazende Mercedes motoren kan Schumacher nooit zo oppermachtig lijken.

Dus bij deze wil ik mijn oprechte dank uitspreken aan alle losers op ieder gebied, dankzij jullie kunnen anderen zich beter voelen. Als je als laatste wordt gekozen met volleybal maak je elf anderen gelukkig. Als je op zaterdagavond in je eentje in de kroeg zit met je niet aan de nieuwste modevoorschriften voldoende outfit inclusief bril en puisten geef je anderen de hoop dat ze deze avond wel kans op succes hebben. Of wat te denken van die collega op je werk die eigenlijk te dom is om z’n veter te strikken? Dankzij hem heb je het gevoel dat jij wel kans maakt op een promotie. Alle losers, waar ook ter wereld, bedankt! Zonder jullie was het leven veel minder interessant.