Apen met andermans veren

Een jonge vrouwelijke collega van me is gezegend met een werkelijk prachtig uiterlijk. We kunnen het nogal goed met elkaar vinden en zo komt het dat we regelmatig op een vrijdagmiddag in de kroeg belanden. Gelukkig bestaat er een verschil tussen mooi en aantrekkelijk, want anders was ik waarschijnlijk niet in staat geweest om met haar om te gaan.

Ze heeft meerdere universitaire studies afgerond, dus naast bijzonder mooi is ze ook nog eens behoorlijk intelligent. Een vrij zeldzame combinatie, weet ik uit ervaring. Ik ben maar een paar keer eerder zo iemand tegengekomen en met de eerste die interesse in mij toonde ben ik dus maar zo snel mogelijk getrouwd.

Mijn bloedmooie collega en ik hebben behoorlijk verschillende interesses en daarmee ook heel verschillende perspectieven. Da’s in de kroeg een flink voordeel, want van stiltes is daardoor zelden sprake. Combineer dat met een ruime hoeveelheid bier of wijn en je hebt het recept voor een eindeloze tweevoudige spraakwaterval. Bovendien (ja, heel slecht, ik weet het) geniet ik nogal van de jaloerse blikken van andere mannen.

We gebruiken elkaar niet alleen maar voor gezelschap, maar ook om elkaar scherp te houden. Ik kijk tegen de zaken anders aan dan zij en daardoor kunnen we onze meningen flink bijslijpen tijdens zo'n vrijdagmiddagborrel.

En zo raakten we een paar weken geleden in gesprek over het al dan niet racistisch zijn van raciale stereotyperingen. Geintjes, vond ik en bovendien vallend onder de vrijheid van meningsuiting. Zij bracht daar tegen in dat een Aziatische vriendin van haar op straat regelmatig nageroepen werd. 'Sambal bij!?' Of: 'Me love you long time!' Dat soort opmerkingen. Die vriendin van haar ergerde zich daar nogal aan. Dat leken me uitzonderingen. Niet dus, verzekerde ze me.

'Sowieso een bloedirritante gewoonte,' ging ze verder, 'dat naroepen. Je moest eens weten wat ik allemaal naar mijn hoofd krijg als ik over straat loop.'
'We zullen het zo horen.' reageerde ik. De vrijdagmiddag was al een tijdje vrijdagavond gaan heten. Het was wel weer eens laat genoeg.

Toen we een zijstraat inliepen en langs een rij cafés kwamen waar wat aangeschoten figuren op de stoep stonden te roken zei ze zacht tegen me: 'Ga eens een meter of drie achter me lopen.' Ik snapte haar bedoeling en hield even mijn pas in.

Nog geen minuut duurde het voor de eerste opmerking kwam: 'Zo hé, waar ga jij heen? Mag ik mee?' Kort daarna volgde van iemand anders het typische fluitje, daarop volgde van een andere kant nog een 'Oe, kijk dit dan!' en zo ging het ineens in een verbazingwekkend tempo door. Van elke tien mannen die we passeerden maakten er zeker twee een opmerking. Ze stopte, draaide zich om en vroeg: 'Overtuigd?'

We liepen verder en ergens had ik de nogal onnozele neiging om me te excuseren voor het primitieve gedrag van mijn seksegenoten, maar ik betrapte mezelf toen op een nog veel primitievere gedachte. Nu ik weer naast haar liep werden er namelijk geen opmerkingen meer gemaakt. Wel waren er weer de jaloerse blikken.

Ik voelde me ineens de zilverrug onder de mensenmannetjes. Beschermer van het felbegeerde vrouwtjesmens naast me. Het voelde verdomd goed, maar godverdomme, wat zijn mannetjesmensen toch een primitieve apen. En inderdaad, ikzelf beslist niet op de minste plaats.