Brandende aars

Afgelopen zondag heb ik voor het eerst sinds lange tijd weer eens een broodje bapao gegeten. Een broodje bapao is een raar broodje. Het is nogal klef en vergeleken met de hoeveelheid brood die er in het broodje zit, is er eigenlijk weinig vulling. Terwijl de vulling de smaak eraan moet geven, want van zichzelf is het broodje behalve klef, ook nogal flauw. Nu had ik ook nog de pech dat de vulling van mijn broodje niet al te veel smaak had. Het was kip, maar het had net zo goed tofu kunnen zijn. Om er toch nog wat van te maken, besloot ik om mijn broodje te pimpen met hot chili sauce. Het werd er een stuk beter op. Zo niet de prestaties van mijn favoriete team in de American football playoff-wedstrijd waar ik op dat moment naar aan het kijken was.

De volgende ochtend was ik het helemaal vergeten. Het broodje, niet het resultaat van de wedstrijd. Dat schoot mij onmiddellijk te binnen zodra ik wakker was. Nou ja wakker, zodra ik niet meer bewust sliep. In de loop van de ochtend, na de gebruikelijke "kopjens kofjen", door mijzelve en niet door Juffrouw Saartje gezet, was het tijd voor de gebruikelijke gang naar het toilet. Terwijl er wat uit mij schoot, schoot mij ook weer het broodje bapao van de afgelopen nacht te binnen en met name de hot chili sauce. Het deed mij afvragen waarom mensen ooit begonnen zijn met het eten van hete pepers.

Nu blijkt, dat heb ik opgezocht, dat door het eten van sambal of hete pepers er een pijnprikkel naar de hersenen gaat. De hersenen reageren hierop door endorfinen aan te maken om de pijn minder te voelen. Deze endorfinen zouden een prettige sensatie tot gevolg moeten hebben. Ik kan me niet herinneren dat ik die sensatie ooit gehad heb na het eten van sambal. Ik vind het eten wel lekker, maar nooit heb ik het gevoel gehad; "Wow, dit voelt lekker". Die andere sensatie, als de sambal het lichaam weer verlaat, kan ik me wel herinneren. Daarbij heb ik zeker nooit het idee gehad; "Zo dit is lekker". Integendeel zelfs. Wat heeft mensen ooit doen besluiten dit te gaan eten?

Tegenwoordig zijn rode pepers en sambal algemeen bekend en groeien we ermee op. Je leert het eten, of niet, dat hangt af van jouw smaak of die van je ouders. Maar vroeger, voor er massaconsumptie was en supermarkten niet bestonden, toen men nog zijn eigen kostje bij elkaar moest scharrelen, moet er iemand geweest zijn die zich als eerste heeft afgevraagd of zo'n rode vrucht nou ook te eten was. Die persoon heeft zijn of haar nieuwsgierigheid niet kunnen bedwingen en deze vrucht geproefd. Dat moet toch een niet al te prettige sensatie opgeleverd hebben. En als de endorfinen het in eerste instantie al gewonnen zouden hebben, moet het vervolg van het uitscheiden van dit hapje toch minder prettig geweest zijn. Bedenk hierbij dat dit in een tijd was dat dubbellaags toiletpapier nog niet bestond, laat staan toiletpapier dat was verrijkt met verzachtende oliën of aloë vera, of dat er van die vochtige doekjes waren.

Toch heeft dit de mensen er niet van weerhouden om de rode peper in gerechten te gaan gebruiken. Het gebruik ervan heeft wel een ontwerpfout van het menselijk lichaam aangetoond. In het hele maagdarmkanaal zijn er weinig zenuwen die gevoelig zijn voor het hete stofje in de peper, behalve bij de ingang én bij de uitgang. Dat je bij het eten wilt weten of het heet is, dat kan ik me voorstellen. Dat en het proeven van andere zaken geeft aan het lichaam door of het voedsel te eten is, al hebben wij het lichaam dermate geconditioneerd dat we de pijn van hete peper negeren. Nadat het voedsel de mond is gepasseerd gaan diverse organen ermee aan de slag. Allemaal accepteren ze zonder problemen het hete spulletje. En dan komt het moment om er afscheid van te nemen. Wat is de reden dat er in de anus gevoelszenuwen zitten die nog even gaan proeven of het voedsel heet is? Totaal zinloos.

Net zoals ik het onbegrijpelijk vind dat er bij de uitgang van uitgaansgelegenheden een portier staat. Bij de ingang is het helaas nodig. Niet alleen nu, ook al toen ik nog regelmatig ging stappen. Bij het verlaten van de tent waar ik vaak met mijn vrienden heenging, stond dan altijd zo'n klomp vlees met een mond waar regelmatig de tekst, "Vergeten wij de portier niet?" uitkwam. Nee, die rotkop en putlucht vergeet ik van mijn leven niet, dacht ik dan altijd. Dacht ik, want zeggen zou niet verstandig geweest zijn. We wilden de volgende week daar weer naar binnen en hij was net zo breed als ik lang ben met een bovenbeen die de omvang van mijn borstkas had. Dus kreeg hij een vriendelijke lach en een piekie, maar het voelde alsof ik bezig was met de afvloeiingsregeling van een stevige sambalmaaltijd.