Gesprekken met een comapatiënt (slot)

(Het laatste deel van een korte serie over een jonge vrouw die aan het bed van een comapatiënt een bekentenis aflegt. Lees hier deel 1, deel 2, deel 3 deel 4 en/of deel 5)

'Op de dag dat wij elkaar leerden kennen in dat restaurant, had ik een relatie. Toen je dat servet bij me neer liet leggen waarop stond “ga je met míj mee?”, had ik ‘nee’ moeten zeggen.
Dan had onze hele geschiedenis nooit plaatsgevonden. Dan was alles zoveel gemakkelijker geweest.

De man met wie ik daar zat te eten, was een tijdje mijn vriend. Het ging uit toen jij de ober “ga je met míj mee?” bij mij neer liet leggen.

Hij heette Dennis. Hij was niet onuitstaanbaar, maar ik zou nooit erg van hem gaan houden of zelfs verliefd worden. Precies wat ik nodig had. Ik kon leuk zijn zolang het leuk was en ik kon er zonder veel pijn vanaf als ik geen zin meer in hem had. Hij, Dennis, hij beleefde dat volledig anders. Ik was zijn muze. Zijn droomvrouw. Voor mij zou hij alles doen. Hij was een dichter. En hij zag zijn hele verdere leven ingevuld naast mij.
Nadat jij en ik zijn weggelopen uit het restaurant en wij vriendje-vriendinnetje werden, zoals dat zo heerlijk belachelijk heet, heb ik hem nog een keer gezien. Op een feest dat hij had georganiseerd. Ik wilde niet gaan, maar ik had toch ook wel een beetje een rotgevoel over hoe ik hem had laten zitten in dat restaurant.
Hij is qua interessant en lief zijn ongeveer één procent van wat jij bent. Maar toch, het was niet netjes om zomaar weg te gaan.

Toen ik op het feestje aankwam, zat een groep van zijn vrienden in de keuken te kaarten en bier te hijsen. Ze sisten naar me. Heel naar. Ze vonden me een hoer omdat ik Dennis letterlijk had laten zitten. Ik probeerde uit te leggen dat ik op het feest was om mijn excuses daarvoor te maken, maar mijn woorden leken dwars door hen heen te gaan.

Ik vond Dennis bij een groepje verschrikkelijk gajes. Ik had zijn vrienden nooit leren kennen. Ik was maar een paar maanden met hem gegaan en had nooit die behoefte gevoeld. Een aantal kende ik wel van gezicht en van reputatie. Het waren geen frisse jongens. Ze gebruikten. Ze waren tot enge dingen in staat wanneer ze opgeruid waren. Dennis was dronken en voerde een gênante theatrale act op toen hij mij zag staan. Hij knielde voor me en greep mijn knieën vast. Terwijl hij mij aankeek, bleef hij maar zeggen dat ik zijn muze was en dat zijn leven geen enkele zin had zonder mij. Toen hij zich weer een beetje normaal gedroeg, zijn we naar een wat rustigere plek gegaan, waar we praatten en dronken. Ik werd een beetje dronken en vertelde meer dan ik wilde.
Zeker achteraf.

Ik vertelde en veroorzaakte veel meer dan ik wilde. Ik vertelde dat ik jou had ontmoet en dat ik van jou was gaan houden.
Maar dat ik helemaal niet van jou kon en wilde houden. Omdat het te pijnlijk was. Omdat ik alles kapot maak. Altijd. Ik maak alles kapot wat me lief is.

Niet omdat ik het wil. Maar het gebeurt. Ik pijnig alles en iedereen van wie ik ben gaan houden. 

Ik vertelde dat het over moest zijn tussen ons, voordat ik me te veel aan jou zou hechten. Ik vertelde dat ik je moest afstoten, maar dat ik het niet kon. Ik moest jou afstoten omdat ik jou kwijt zou raken, zoals ik alles kwijtraakte wat mij dierbaar was. Ik moest jou afstoten, daar moest ik de kracht voor vinden, omdat pijn die je zelf veroorzaakt altijd minder erg is dan pijn die anderen bij je aanrichten. Ik vertelde dat jij weg moest, maar dat ik dat niet alleen kon. Ik was dronken en gedroeg me belachelijk. Jij kent mij. Jij weet hoe ik kan ratelen. Jij weet dat ik kan doordraven, zeker als ik gedronken heb.

Ik was bang. Bang dat ik jou pijn zou doen. En dat heb ik volledig verkeerd uitgelegd.

Ik wist niet wat hij ging doen. Echt niet, je moet me geloven.

Op het moment dat de jongens de kroeg binnenkwamen op de avond dat jij in coma werd geslagen, wist ik direct wat er zou gebeuren.

Ik wist dat Dennis zijn grote gebaar ging maken, dat hij het ondenkbare voor me zou gaan doen. Hij had zijn vrienden opgetrommeld om jou dood te slaan. Om mij vrij te maken van jou. Om de weg voor hem weer vrij te maken.

Wat er met jou gebeurd is, is allemaal mijn schuld. Ik heb er letterlijk om gevraagd. Zonder dat ik het wist. Het was een gevolg van mijn woorden. Ik schaam me zo verschrikkelijk.


Ik ga kapot van schaamte.

Ik heb jou deze brief geschreven. Ik heb een brief voor mijn ouders en voor mijn zus. Een afscheidsbrief. Ik vertrek. Ik ga weg.

Jij zult wakker worden. Daar ben ik zeker van. Dan zal ik er niet meer zijn.
Ik wil niet dat je me gaat zoeken, want je vindt me toch niet. En al zou je me kunnen vinden. Ik ben het niet waard om gevonden te worden.
Jij bent gestoord genoeg om mij dit allemaal ook nog te vergeven. Omdat ik een fout heb gemaakt en omdat iedereen fouten maakt.

Maar dit mag je me niet vergeven. Dit mag niemand me vergeven. Ik ben weg en blijf weg.

Het spijt me zo.

In het begin heb ik iedere dag aan je bed gezeten, hele dagen. Ik was er iedere dag. Als een soort van boetedoening. Maar na verloop van tijd hield ik dit niet meer vol. Ik zat maar te huilen bij je bed. Ik raakte uitgeput. Uitgeput van verdriet en van schaamte. Ik was mijn persoon aan het weghuilen. In de laatste weken was ik er wel iedere dag, maar niet meer zo lang. Ik vertelde jou dat ik weer geld moest gaan verdienen, maar in werkelijkheid was ik mijn vlucht aan het voorbereiden.

Er is nooit een goed moment om een relatie te verbreken. Vluchten is nooit goed getimed. Maar ik móést een keer een knoop doorhakken.
Ik kon niet weer gelukkig worden met jou. Dat verdiende ik niet. Ik kon niet toestaan dat je weer gelukkig zou worden met mij.
Ik heb je vermoord, bijna. Het spijt me zo.
Het mooiste dat ik ooit kreeg, heb ik kapot gemaakt.

Ik zal altijd aan jou denken. Ik hoop dat het andersom niet zo is. Jij bent beter af wanneer je mij uit je gedachten wist. Word gelukkig. Vind iemand die je wel kan geven wat je verdient.

Het spijt me zo.'

 

[einde]