Het leven van L. Obeilo

Column door Have_Fun

Ik ben een jongen van het boerenland, gewend aan een leven buiten in de kou, de geur van koeienmest en het wisselvalige klimaat van het polderlandschap.
Het zomerzonnetje lijkt allang vergaan, de laatste tijd is het vooral koud, ijskoud.
Terugdenkend aan de tijd tezamen met mijn kameraden, op de akkers in de volle zon, waar alle mooi momenten tot bloei kwamen. Waar een zachte zomerbriesje ons het gevoel van onoverwinnelijkheid gaf. Het briesje waarin ik ben opgegroeid van kleine spruit tot een grote jongen.
Die tijd is echter vergaan, vanaf het moment dat mijn vader de boer het niet meer in mij zag zitten. Het geld raakte op en het gezin moest voorzien worden van voedsel. Ik had een aantal kleine zusjes en er was nog meer nageslacht op komst. Vader besloot mij en mijn broers te verkopen aan een molenaar. Hij verdiende hiermee voldoende om een jaar lang brood op de plank te leggen, wij waren groot genoeg om voor onszelf te kunnen zorgen. Voor mij voelde het als verraad, mijn vader hoefde ik nooit meer te zien!

De molenaar behandelde ons als oud vuil, hij had maling aan mij en me broers. We sliepen in grote witte zakken en onze boerenwortels werden er hardhandig uitgeslagen. Het mooie leven was compleet verdwenen, het leven was een hel. Na een paar maanden werd ook de molenaar ons zat. Hij verkocht ons door aan een marktkoopman, zo één met een bol postuur en verder overheerste de typische olielucht die hij altijd bij zich droeg.
We moesten ook hier in grote zakken slapen, smerig als we waren, al maanden niet gewassen sliepen we in een oude schuur. De tijd kroop voorbij de dagen duurden maanden en de maanden duurden jaren. Het leven was hier slecht, heel slecht.

Buiten is het koud, het vriest. Het is de laatste dag van het 365 dagen geleden begonnen nieuwe jaar. Momenteel lig ik nog rustig voor me uit te staren, een zuchtje wind is echter voldoende om mij te doen ontwaken. Ik ben eindelijk ontdaan van mijn leven in de schuur.
Zojuist zijn ik en me kameraden voor het eerst in maanden weer gewassen. Het water voelde echter niet goed , sinds we bij de molenaar waren geweest konden we vloeistof niet meer verdragen. Alles voelde kleverig, en bleef plakken, van een korreltje suiker tot een brokje kaneel. Naast ons bevond zich een maandvoorraad appels, allen ontdaan van hun schil, maar wij kregen niet.

Het einde lijkt nabij, mijn kameraden zijn stuk voor stuk verkocht. Meegekregen hebben ze dat niet meer. Stuk voor stuk levend verband, krenterig als ze waren. Mijn tijd komt ook ten einde, een grote kom hete olie bevind zich onder mij, kokend heet. Weerloos als ik ben neem ik een duik in het diepe, pijn voel ik niet meer.

Een witte laag poeder strijkt op me neer, rustend op een bedje van papier is mijn tijd gekomen, de klok slaat 11, nee 12 keer, het geluid van een knallende kurk overheerst.

2009 is begonnen!