In de muur beitelen

(Hoofdstuk 1: "Kummienezuspadt, de dans" lees je hier.)

Zou u zo vriendelijk willen zijn om te testlezen? En niet willen schromen uw kritieken met me te delen? Bent u benieuwd in een vervolg? Ik niet of ik dat ook ga plaatsen, maar bent u geïnteresseerd? Prikkelt onderstaande om meer te willen weten? Ik vraag het maar gewoon. Ik heb wel eens wat meer dingetjes op u uitgetest, maar nu we hier te maken hebben met een heel hoofdstuk, leek het me beleefd er gewoon om te vragen. Bij voorbaat dank.

Hoofdstuk 2: in de muur beitelen
Goed, de feiten zijn het volgende. Ik ben een man van midden dertig. Ik begin een buikje te krijgen, een kleintje. Ik werk als gids in de grotten. Ik fiets met een groep mensen door een soort gang de aarde in. Zo simpel is het. Romantischer kan ik het niet maken. 

Mijn werk verveelt me eigenlijk. Eigenlijk verveelt mijn hele leven me. Een beetje dan. Ik ben niet depressief. En nog niet cynisch. Ik ben toe aan verandering en binnenkort gooi ik mijn hele leven op de kop. Een frisse start, zoals ze dat noemen. Dat "binnenkort", duurt nu al vijf jaar.

Wat een bedroevende biografie. Dat ik hier, onbereikbaar voor de rest van de groep, opgesloten zit doordat een deel van het gangenstelsel is ingestort, is gek genoeg een soort hoogtepunt. Ik voel geen paniek. Ze weten waar ik zit, ze redden me wel. Alleen duurt het zo vreselijk lang.

Als ik nou teksten en tekeningen in de muur beitel. Over honderden jaren hebben mijn teksten dan ineens enorm veel betekenis. Ongeacht hoeveel flauwekul het is.
Als ik hier dan iets in de muren moet gaan beitelen dan zal het geen samenvatting van mijn leven zijn. Niet van mijn laatste levensjaren dan.
Het begin was best aardig.

Ik zou een blok uit de muur beitelen. Een vierkant, een rechthoek meer, afhankelijk van hoe aangenaam beitelen als tijdverdrijf is. Een rechthoek, staand op de korte kant: onze flat.
Met een knaapje erin, ik, met naast zijn hoofd een denkwolkje.

De onbezorgdheid van mijn jeugd: dat ik daar niet aan onderdoor ben gegaan. Soms wilde ik wel eens dat ik meer, harder en vaker geslagen was geweest. Of überhaupt geslagen. Misschien was ik sterker en meer gedisciplineerd geweest wanneer ik eens het kolenhok ingetrapt zou worden. Ik heb nog nooit een kolenhok in het echt gezien. Misschien was ik beter af geweest met een trauma, een diepe wond en beschadiging.
Misschien als ik echt had meegemaakt waar ik altijd zo over fantaseerde. Als ik eens iets meegemaakt zou hebben. Misschien was ik dan nu minder verveeld geweest.

Mijn ouders hadden het beschermen van hun enige kind tot een kunst verheven. We woonden het grootste gedeelte van mijn jeugd in een, laten we zeggen, niet-kindvriendelijke wijk. Onze flat stond precies midden tussen vier grote wegen.
Wegen die mijn gevangenismuren waren, niet dat ik het altijd zo ervaarde, maar het gevaar van deze autobanen hield mij een groot gedeelte van mijn jeugd binnen.

Als je door de hoge ramen langs ons balkon keek en je kneep je ogen een beetje samen - ik keek altijd door de ramen naar beneden, nooit vanaf dat balkon. Mijn moeder had in zo'n mate hoogtevrees dat zíj niet binnen een meter van de ramen kwam en ik niet verder dan de ramen. Je wil niet weten hoeveel angsten en neuroses we overnemen van onze moeders - als je door je wimpers keek, dan werden alle auto's donkerder en kregen meer en meer dezelfde vorm.
En uiteindelijk verloor de vorm zijn betekenis. Strepen, donkere strepen op de weg.
Wanneer iets zijn betekenis is verloren, kan het alles worden. Fantaserend met mijn gezicht tegen het raam gedrukt, werden auto's koeien of mieren of soldaten of alle auto's samen één grote machine.

Het grootste gedeelte van mijn jeugd bracht ik door in die grijze flat, vijf hoog, net buiten de ring van de grote stad. We waren erheen verhuisd omdat mijn vader daar werk had gekregen - wanneer hij genoeg verdiend zou hebben, zouden we naar een beter huis gaan. "Investeren" noemden mijn ouders dat - en omdat de stad toch meer kansen bood: "een betere toekomst".
Uiteindelijk is het allemaal uitgekomen, in meer of mindere mate.

Maar al die jaren binnen prikkelde mijn verbeeldingsvermogen enorm. De rit in de auto van huis naar school en de uitjes vanuit het grijs naar het groen waren mijn enige uren buiten de deur.

Ik speelde niet in de gangen of met de lift, al helemaal niet in de parkeergarage onder in de kelder van het gebouw. Hoogtevrees was niet mijn moeders enige angst.

Toch was ik niet ongelukkig. Ik was letterlijk opgesloten, maar had alles wat ik begeerde. Mijn ouders hadden in een van de kamers een waar kinderparadijs gecreëerd waar ik alles had wat ik nodig had. Al het speelgoed, een geheim luik onder mijn bureau en ruimte genoeg om vriendjes mee te nemen.
Vriendjes speelden altijd bij mij, ik nooit bij hen. Onder dat luik zat een kleine ruimte, geen idee waar het oorspronkelijk voor diende, maar het was een betonnen bak waar je met twee kinderen in kon zitten. Ik was al vrij oud toen ik ontdekte dat mijn ouders altijd hebben geweten dat daar een luik zat. Mijn geheime luik was niet zo geheim. Dat ik nooit door heb gehad dat mijn vader luchtgaten in het luik heeft geboord verbaast me nog altijd.

Vele, vele uren heb ik doorgebracht in die ruimte onder dat luik. Soms met vriendjes, vaak alleen. Fantaserend, dromend over... over alles eigenlijk.

Nu zit ik hier, in deze grot. Opgesloten maar niet per se ongelukkig. Niet met alles wat mijn hartje begeert, maar wel met alles wat ik nodig heb.
Alles wordt langzaam als vroeger. Opgesloten, maar vrij dromend.
Alles wordt langzaam als vroeger. Alleen ben ik niet langer jong.

[wordt vervolgd]