Liefdesverdriet en ravengoed

Louis Theodorus Hamel, mijn protagonist, is voor het eerst sinds maanden alleen. Het drama van zijn liefdesavontuur had zich met gemak kunnen lenen voor de bouquetreeks of soap: een driehoeksamourette met ziekelijke en corrupte verhoudingen. De twee slachtoffers, twee mannen, van het liefelijk aanzien, een dame, kenden elkaar niet. Louis besloot hoog spel te spelen, één van beide heren moest het veld ruimen. ‘Waarom kiezen? ‘, antwoordde de dame, ‘Ik wil aardbeien met chocoladesaus, pindakaas met hagelslag en koffie naast mijn thee.’ Met deze woorden had ze haar betovering onbewust verbroken. Louis liet een traan, maar keerde zijn lief vastbesloten de rug toe. ‘Deserteur, ik vervloek je! Je komt terug, hoor je me! Mij zal je nooit vergeten!’, riep zij hem met grote ontsteltenis na.

Heer Hamel kijkt vanuit het dakkapel over de akkers aan de rand van zijn geboortedorp. Net geploegd en verlaten lijkt een deken van rust over de velden te zijn geslagen. Avondrood hangt in de lucht, langzaam maakt de duisternis haar entree. In zijn linkerhand houdt hij een tandenstoker, in de rechter een kort stuk wol. In gedachten verzonken windt Louis de wol om het houtje. Vervolgens haalt hij het er weer af en begint opnieuw. Een van zijn vader geërfde zenuwtrek. Het moet dienen als token om desbetreffende persoon te weerhouden van donkere gedachten. Het omwinden en los halen gaat door tot men zich beter voelt. ‘Wil je een beter gevoel met haastige spoed, neem hout en wol en maak het goed.’ sprak vader altijd. Het was de kinderlijke logica van de drie zonen van de oude heer, die de combinatie van tandenstoker en wol de simpele benaming ‘goed’ gaven. 

Louis wordt in zijn bezigheid gestoord door het plotselinge geluid van getrippel. Hij weet niet waar het vandaan komt, maar een moment later landt voor het raam een raaf. Louis slaakt een kreet. Het beest antwoordt met luid gekras en kijkt hem met doordringende blik in de ogen. ‘Wat moet je van me?’, roept hij met geschrokken stem veilig vanaf zijn kant van het raam. De raaf flappert met zijn vleugels, trippelt heen en weer over het schuine dak, terwijl hij zijn strenge blik op Louis behoudt. Het beest begint opnieuw geluid te maken: ‘kraa, kraa, kraa.’ Het gedrag van de vogel zorgt voor een duisternis in de ziel van heer Hamel die langzaam de proporties van een aswolk aanneemt. Wanneer de raaf nogmaals luidt begint te krassen krijgt Louis een opwelling van waanzin en roept: ‘Laat me met rust, stuk verdriet! Die heks heeft je gestuurd, is het niet?’ Het beest gaat onverschrokken door met krassen. Uit pure wanhoop opent Louis het raam en gooit zijn ‘goed’ naar de vogel. De raaf schikt en stopt zijn gedrag. Hij trippelt naar het goed toe, bekijkt het, pakt het op en vliegt weg. Louis blijft beduusd achter. 

Hier stopt het verhaal voor nu, want ik, de schrijver, ben in de war. U ook? Wellicht niet echt goed voor onze relatie, dat warrige. Misschien moeten we elkaar even twee weken niet zien of lezen. Lijkt mij het beste. Ik doe het niet voor u of voor mij, maar voor ons. Over twee weken gaan we verder, echt waar, dan drinkt u een kop koffie en zorg ik voor een mooi einde. Afgesproken? Tot dan.

 

Wordt vervolgd