Supermarktster

Hand in hand lopen Sterre en ik de winkel in. De sfeer zit er al goed in, dankzij K3 op de radio en het gezelschap van Beer, die naast Sterre in de autogordels zat. De bevrijding van mijn kleine nichtje uit de auto heeft me wat hoofdharen gekost, maar hier staan we dan, als echte vriendinnen, klaar voor de supermarkt.

Ik til Sterre op om het muntje in de boodschappenkar te leggen. Samen halen we de kar uit de rij. Als ik haar weer optil om haar in het zitje te zetten, begint ze uit alle macht te spartelen. Ik zet haar snel weer neer, voordat een van de glurende omstanders me durft te beschuldigen van een peutershaking syndrome. Gelukkig mag Beer wel in het zitje. Sterre vindt zich echter al groot genoeg om haar eigen karretje met vlag en wimpel te besturen. Omdat er een pruillipje opkomt, besluit ik haar haar zin te geven.

Het begint goed. Trots kijk ik hoe het kleine blonde meisje de goede knop vindt op de weegschaal. De bananen en tomaten zijn binnen. We kiezen samen het brood, de kaas en de ham uit. Ik stuur haar behendig om de aanbiedingenbak met koekjes heen. Plotseling staat ze stil.
“Ik moet plassuh.”
“Kan je het nog even volhouden?”
“Nee, ik moet plas-suh! Nu!”
Ze wiebelt van haar ene been op de andere, terwijl ik snel een medewerker naar het toilet vraag.
“Die is alleen voor medewerkers. Hier buiten is een openbaar toilet.”
Ik priem mijn ogen van Sterre, die er nu met gekruiste benen staat, naar de snotaap voor me.
“Jongeman, wil je dát op je geweten hebben?”

Met Sterre onder een arm en het boodschappenlijstje in de hand sprint ik de jongen achterna. Ze is al zo’n grote meid, dus ik wacht netjes voor de deur, zoals ze me gebiedt. Ze zingt een liedje over eendjes, maar ik hoor nog steeds geen geklater. Als het liedje voor de derde keer is gezongen, komt ze weer buiten.
“Ben je nu al klaar?”
“Nee. Ik hoef niet meer. Knoopje dicht?”

We lopen verder. Naast me barst een woeste oorlogskreet uit. De kleine holt hard vooruit naar de slagerij.
“Worst, worst, worst!”
Ik duw mijn kar vooruit en sleep het kinderkarretje aan de vlag met me mee. De jongeman met het suffe witte petje buigt zich naar haar toe. Dan kijkt hij me aan. Frederick.
“Goh, je werkt nu hier?”
“Ja. Ja, en hoe is het nu met je? Is dat… Heb jij… Is dat jouw?”
“Oh. Oh! Nee! Nee, dit is Sterre, mijn nichtje.”
Van alle gevatte dingen die ik tegen mijn ex kan zeggen, kom ik precies daarmee. Ik staar hem nog even aan. Er zit een puistje op zijn voorhoofd, zodat het lijkt dat zijn pet daarop steunt. Ik weet even niet meer wat te zeggen. Dan begint Sterre keihard te krijsen.

“Beer! Beer!”
Er komt nu een vreselijk kabaal uit. De monotone whèè is nu overgegaan in een hoog geloei. Met elke snik schakelt ze over naar een hogere frequentie en met nog een snik zwelt het volume harder aan. Het hoopje kind zit nu ineengezakt op de grond. Het zou aandoenlijk zijn, als er niet zo’n afstotelijk geluid uit kwam. Dwangbuizen en geluidsdichte kamers zouden verplicht moeten zijn voor alle kinderen onder de 8 in een supermarkt. Ik probeer haar te sussen, maar het helpt niet. Mijn ex staat nog steeds naar me te loeren, waardoor mijn hoofd nog roder wordt en mijn haar nog verwarder voelt. Ik race terug naar de boodschappenkar. Onder het brood, de bananen en een grote stapel instant-noodles vind ik Beer terug.

Frederick probeert nu ook de held te spelen. Hij stopt haar gehuil met nog een plakje worst. De schijnheilige lul. Normaal is híj juist degene die meiden aan het huilen krijgt.
“Kom Sterre, we gaan. Eerst nog wat drinken en dan naar de snoepjes. Goed?”
Ze knikt en loopt alweer naar haar karretje. Frederick geeft me een knipoog, maar ik negeer het.
“Zo, werk ze hè. De rol van superheld past wel bij je. Ik zou er zo voor vallen, als ik onder de 12 was.”

Eindelijk heb ik alles weer onder controle. Mijn kleine blonde hel zoekt zelfs twee zakken snoep uit en uitgeput staan we bij de kassa. Ze kijkt alweer verveeld. Snel verzin ik iets.
“Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet en het is… Geel!”
“De zon!”
“Nee gekkie, die is buiten. Het is iets hier binnen.”
“Ik vind oranje veel mooier. Kijk, dat is oranje.”
Ze wijst naar een pak maandverband op de band. De jongen voor me wordt rood en legt er snel zijn voordeelverpakking toiletpapier overheen.

Eindelijk staan we buiten. Ik hijg nog na als ik Sterre weer thuisbreng. Het zweet staat op mijn voorhoofd, het haar plakt er tegenaan alsof ik net wilde seks heb gehad en er zitten bruine stukjes gesmolten hagelslag op kruishoogte op mijn broek. Ik weet het zeker. Ik neem nooit kinderen. Maar als Sterre mij een kus en een knuffel geeft, voel ik me toch weer trots op mijn kleine nichtje.