Verslaafd aan mijn mobiel

De onbekende man kijkt op zijn eenvoudige horloge en vertelt prevelend dat het bijna vijf uur is. Ik bedank hem voor die mededeling, ga naast een niet-onaantrekkelijke doch jonge griet van amper achttien jaar zitten en parkeer mijn beide handen in mijn broekzakken. De dagen worden langer, valt me op. Dat geeft me een plezierig gevoel. Ik zoek met mijn rechterhand de mobiele telefoon in mijn binnenzak en schuif de voorzijde omhoog. Er gebeurt niets. Geen licht. De batterij is leeg. En dat wist ik eigenlijk ook wel, maar om een of andere reden grijp ik op een welhaast neurotische wijze naar de gsm. Mijn korte-termijngeheugen is kennelijk niet meer wat het was, of ik ben in de ban van het automatisme. Dat kan ook.

In de trein zie ik dat dezelfde man, die mij iets eerder had verteld dat het bijna vijf uur is, niet zo rustig zit te lezen in De Pers. Hij gromt een beetje, lijkt het. Misschien komt dit door het nieuws dat hij leest, of hij heeft moeite met ademen. Allemaal mogelijk. Het meisje van bijna achttien jaar zit wiebelend op haar bankje en haar rechtervoet beweegt mee met de cadans van de muziek. Haar schouderlang, blonde haar glimt helemaal, alsof het nat is. Ze brengt me op een idee. Ik tover de Nokia-oordopjes tevoorschijn die ook in mijn binnenzak zitten, plug de kabel in mijn telefoon en zoek naar de mediaplayer in het menu. Maar dat gaat niet. De batterij is leeg - nog steeds. Het meisje kijkt me vragend aan als ze merkt dat ik dingen verzucht, dat ik vloek. Ze wendt haar gezicht van mij af en staart naar buiten, naar het niets.

Een paar minuten later, tevens een tiental desillusies rijker na weinig vruchtbare ontmoetingen met een dood beeldscherm van de mobiele telefoon, stap ik uit de trein op weg naar de vriend die ik vandaag zal bezoeken. Ik hoop innig dat hij de juiste Nokia-lader in zijn huis heeft, zodat ik mijn telefoon kan voorzien van nieuwe brandstof. Voor zijn huis, het zal tegen 18.00 uur zijn, het tijdstip waarop wij hebben afgesproken, valt mij op dat zijn vriendin alleen in de woonkamer zit. Daarbij kijkt ze bevreemd als ze mij ziet loeren door het raam. Ze trekt de deur open en geeft me drie kussen op mijn wangen, uiteraard oneerlijk gerantsoeneerd. ‘Wat doe jij hier?’ vraagt ze op pompeuze toon. ‘Ik kom G. bezoeken, dat hebben wij zo afgesproken.’ Ze denkt even. ‘Maar hij heeft ruim een uur geleden jouw voicemail ingesproken. Zijn moeder is ziek, hij is naar huis.’ Ik knik begrijpend, lach even terwijl ik in haar ogen kijk en leg mijn hand op haar schouder. ‘Dan kom ik wel een andere keer.’

Op de terugweg naar huis, bedenk ik dat ik een deadline moet halen. Het geredigeerde stuk staat in mijn mailbox, maar dit moet nog worden verstuurd naar de opdrachtgever. Voor 20.00 uur. Ik pak weer de mobiele telefoon uit mijn binnenzak, schuif het frontje omhoog en zie dat het licht niet brandt. ‘Godverdomme, wat ben ik dom,’ zeg ik tegen mezelf. ‘Echt, wat ben jij een kansloze mongool!’ Ik sla mezelf voor m’n kop met de mobiel en buig voorover. ‘Gaat het wel goed, mijnheer?’ hoor ik achter mij. Ik draai me om en zie een wat rijpere vrouw met kastanjebruine haren. Ze is best aantrekkelijk, voor haar leeftijd. ‘Ja,’ zeg ik, ‘het gaat wel goed. Ik ontdek alleen zojuist dat ik een volslagen imbeciel ben, iemand bij wie er een verslaving is ingeslopen, zonder dat hij dat door heeft gehad.’ De vrouw zwijgt uit onbegrip en ploft weer neer op haar stoel.

Eenmaal thuis, haast ik me naar het stopcontact, met mijn jas aan en een tas vol snuisterijen in mijn rechterhand. Ik installeer de lader en stort me voldaan neer op de bank. Na enkele seconden springt de telefoon aan, althans het licht: de rest doe ik. Ik ontvang twee voicemailberichten, drie sms’jes en een melding dat ik vier keer ben gebeld. Tijd voor contemplatie. Waar ben ik mee bezig? vraag ik me af. Ik ben afhankelijk geworden van iets waarvan ik helemaal niet afhankelijk wil zijn. Ik neem me voor om nooit meer een mobiel te gebruiken, ze bekijken het maar. Het is me opgedrongen. Nog voor ik mijn voornemen volledig heb uitgedacht, word ik gebeld. Het is mijn moeder, die belt om te vragen of ik wel goed eet. Tijdens het gesprek ben ik afwezig. Ook al zou ik een leven zonder mobiel aankunnen, zij zou me dwingen om er alsnog een aan te schaffen. Tenslotte moet zij ook weten wat me bezighoudt, niet? Anders wordt ze onrustig. Dat moet niet. Ik stap van het voornemen af.