Het leed van de eenden

Ergens rond een uur of zeven in de ochtend vond ik mezelf terug op het balkon van mijn slaapkamer. Hoe en waarom ik daar was beland, wist ik niet meer. Maar op het balkon stond ik! Tamelijk geërgerd door de kou, worstelend met de slaap in mijn ogen en getormenteerd door een kurkdroge mond: het gevolg van de drank die tijdens de voorgaande nacht was geresorbeerd, hing ik over de balustrade. Het was een stille en mistige ochtend. Ideaal weer voor poëten. Op het belendend vijvertje waggelden drie eenden doelloos rond - een vogelsoort dat me sinds mijn komst naar Zwolle erg bezighoudt. Toen ik de oplevende wind in mijn gezicht voelde, begon ik te huiveren van de kou. Maar daar wilde ik me wel doorheen bijten.

Nu moet u weten dat die eenden hier bij ons in het vijvertje geen eenvoudig leven hebben, vooral niet rond deze tijd. Hun voedseltocht wordt danig bemoeilijkt door ijsvorming, er zijn talloze meeuwen die middels de luchtbrigade het brood weggrissen als je dat in (tegenwoordig op) de vijver gooit en dan is er nog de nieuwe buurman, die in dronken toestand hen rabiaat toespreekt en wijst op de passiviteit en loomheid die ze aan de dag leggen. De buurman is namelijk nogal begaan met het lot van de eenden. Overdag is hij lief voor hen, hij werpt ze brood toe, bestudeert ze en probeert - voor zover dat in zijn macht ligt - de meeuwen te verjagen middels allerhande manieren. Maar als het duister intreedt, en de buurman tipsy is, dan raakt hij toch enigszins ontstemd.

Gisteren was het weer zover. De buurman had een heel brood gekocht bij de C1000 om de eenden eens goed te verwennen met Oud en Nieuw. Tijgerwit. Toen hij heel zorgvuldig het brood in kleine stukjes had gerantsoeneerd en dit onwillekeurig wijdvertakt op het ijs gooide, was er geen eend in velden of wegen te bekennen. Geen enkele eend te zien! Na een aantal seconden kwam de meeuwenbrigade tevoorschijn en zij maakte gulzig gebruik van de nachtmaaltijd die onverhoeds in haar schoot was geworpen. De buurman werd ziedend. Hij pakte de lege flessen witte wijn van zijn balkon en smeet deze in de richting van de meeuwen. De vileine meeuwen snaterden van behaaglijkheid en leedvermaak en vlogen richting de IJssel. Ze waren voldaan.

Die ochtend, rond een uur of zeven, hangend over de balustrade, keek ik naar de glasscherven van de flessen wijn die de buurman richting de meeuwen had gegooid. Het kon ook ijs zijn, als je geen voorkennis had. Vreemd genoeg lag er nog brood. De meeuwen zijn kennelijk zo blasé dat ze niet meer kunnen genieten van simpel tijgerwit brood van de C1000. En ik keek weer naar de drie eenden. Als een oude man die bochel is, met beide armen aaneengestrengeld op de rug, liep een donker getinte eend met een wit snaveltje, over het ijs. En bij iedere voorwaartse stap die hij nam, zag ik zijn besneeuwde pootje naar achteren glijden. De eend bewoog zich over het ijs als Rintje Ritsma schaatste op zijn oude dag.

De drie eenden hielden halt bij het brood en de glasscherven. Een ongekende vorm van passiviteit. Ze bleven maar staren naar het schouwspel. Zoals de eenden keken naar dat brood en de scherven, zo keek ik naar hen. Een half uur lang. Tot het moment dat er weer een aantal meeuwen kwam dat heel nauwkeurig de laatste restjes brood oppikte. Ik slaakte een diepe zucht. De eenden tuurden naar het niets. Het liet ze eigenlijk allemaal koud. Ik was blij dat ik die flessen wijn gisteren in een dronken bui richting de eenden had gegooid, want die ochtend rond acht uur, hangend over mijn balustrade, beving mij dezelfde woede als de voorgaande nacht. Maar ik vond het wel goed zo. Mijn liefde voor de eenden was letterlijk en figuurlijk bekoeld.