Somalische piraten hadden vooral honger

Wat neem je mee, als je vanaf een Somalisch strand vertrekt om een zeeschip te halen?

De vijf mannen die overmorgen terechtstaan in het eerste piratenproces van Nederland, stapten in een polyester bootje met een 40 pk buitenboordmotor.

Tussen hen in: vaten met een paar honderd liter benzine, een aluminium uitschuifbare ladder met haken aan de bovenzijde, een jerrycan met 20 liter water, een doosje met dadels en koekjes. Plus: een paar machinegeweren en een granaatwerper.

Zij voeren op de sterren richting Jemen, totdat de motor begon te haperen. Dat is althans de versie die het vaakst opduikt in het strafdossier dat in bezit van de Volkskrant is. "De derde dag startte de motor weer", vertelt verdachte Abdi (1977). "We waren superblij dat de motor het deed en we in actie konden komen."

"We vielen met z'n allen aan", zegt Farah (1985). Naam en nationaliteit van het naderende vrachtschip deden er niet toe.

De piraten hadden de pech een Turks schip te hebben uitgekozen. De bemanning van de Samanyolu had zich voorgenomen zich stevig te zullen verdedigen. Tweede kapitein Kalkan Cemal, een ex-marine-officier, had een plan opgesteld, waarbij groepjes van drie man op het dek eventuele aanvallen zouden afslaan.

De zeelieden hadden molotovcocktails van oude gloeilampen klaargelegd, driehoekige stukken ijzer om mee te gooien, en tassen vol lichtkogels om mee te schieten. Hun dubbele wacht zag het blauwe speedbootje van de Somaliërs al van verre aankomen en sloeg alarm.

Vanaf dat moment lopen de verklaringen van slachtoffers en verdachten uiteen. De piraten begonnen met schieten en wij hebben ons verdedigd, stellen de Turken. Wij wilden slechts hulp vragen, maar toen gooiden zij opeens brandend spul in onze boot, zeggen enkele piraten. "We hebben geschoten om hen te laten stoppen met het gooien van vuur."

Kogelinslagen in de Samanyolo wijzen op een fel gevecht op zee. Een kritiek moment volgde toen het bootje langszij kwam en de man voorop een granaatwerper op de brug richtte. Toen vuurde de Turkse kapitein een zogeheten lijnwerper af vanaf de brug, en schoot matroos Deniz Ivdik raak met een lichtkogel. De granaat scheerde langs en daarna gooide Ivdik een brandende molotovcocktail in de piratenboot. Daar ontstond een kleine brand tussen de jerrycans met benzine.

Vier Somaliërs sprongen in paniek in zee. Eén aarzelde nog even, en sprong toen overboord met een lege jerrycan in zijn hand. Waarschijnlijk kon hij niet zwemmen. Een zojuist gearriveerde Deense marinehelikopter vuurde een salvo tussen het bootje en de piraten. Even later ontplofte het speedbootje en zonk het, na nog een salvo van de Denen.

De Samanyalo vaart onder Antilliaanse vlag, en daarom staan Osman (1978), Farah (1985), Jama (1965), Abdi (1977) en Sayid (1970) maandag terecht in Rotterdam. Tijdens het proces kunnen hun advocaten naar voren brengen dat niet duidelijk is wie de agressie is begonnen, dat de Nederlandse Staat wellicht niet ontvankelijk is, of dat de Somaliërs niet veel anders konden om hun armoedige bestaan te verbeteren.

"Er is geen vis meer", stelt Farah in het strafdossier. "Vroeger verdiende ik mijn geld met vissen, maar nu is de zee leeg en kan ik niets verdienen.' Medepiraat Jama: 'Ik ben nomade. Ik woon in een hutje op het platteland."

Van zijn zestien kinderen zijn er elf gestorven. Osman: "Ik weet dat het strafbaar is, maar als je honger hebt, geen werk en geen eten, en er al heel lang oorlog is in je land, dan loop je het risico foute dingen te doen."