Een brandje van helemaal niks

Het is inmiddels ruim twee jaar geleden. Juli 2010, het Henschotermeer in Woudenberg. Een warme zomeravond, zelfs een zomernacht, gezien het late tijdstip. Rob, onze pleegzoon was met een stel vrienden op het strand aan het chillen. Ook een aantal jongelui van naburige campings was aanwezig. Het verhaal wordt wat vaag wanneer we het willen hebben over de drankconsumptie. Ja, een paar biertjes waren zeker wel genuttigd. Een paar kratten? Joh, dat kan ook best, we waren met een heleboel knakkers bij elkaar, en het was al laat. Of liever vroeg. Maar gezellig was het. Dat we daar na zonsondergang niet meer mochten zijn, ach, we maakten geen rommel en niemand heeft daar last van ons. Dus niet zeuren, pa.

Iemand vond wat brandbare troep en hield daar een aansteker bij. Geen gevaar, alleen maar zand in de buurt en het water was een meter verderop. Het leek wel doorgestoken kaart, maar binnen een minuut was er politie. Ze moesten gewoon hebben staan wachten tot er iets gebeurde, anders kon dat niet. Iemand schopte het vuurtje uit met wat zand, maar het kwaad was al geschied: verbranden van afval op een terrein waar dat beslist verboden was. Wie was de schuldige? Ja, dat kon je net denken. Niemand natuurlijk, hoogstwaarschijnlijk was het weer eens een gevalletje van spontane ontbranding. Er deed zich een zeer merkwaardig fenomeen voor, want ondanks scherp politietoezicht verdwenen de tientallen jonge campinggasten als sneeuw voor de zon. Alleen het clubje van elf Woudenbergse jongeren bleef. En moest dus opdraaien voor het vergrijp.

Dat werd een impasse: politiemensen die lieten blijken alle tijd van de wereld te hebben en jongelui die eigenlijk best naar huis en naar bed wilden, maar niet wensten te vertellen wie het vuurtje had aangestoken. Een van de agenten vertelde dat er hoe dan ook een proces-verbaal zou worden opgemaakt en suggereerde dat de elf aanwezigen er ook voor konden kiezen om gezamenlijk de boete te betalen. In dat geval zou de boete naar een van de elf worden gestuurd, op zijn naam. Gevraagd hoe hoog de boete zou zijn, en wanneer die op de deurmat zou vallen antwoordde de politieman dat dit een zaak voor het OM was, maar dat het wel een halfjaar kon duren en dat de boete zo’n tweehonderd euro kon gaan belopen. Rob was het uitzichtloze gedoe zat en stelde voor dan de boete maar op zijn naam te zetten, dan kon iedereen naar huis. Alzo geschiedde.

De volgende dag vertelde Rob ons het hele verhaal. We prezen hem voor zijn inzicht en daadkracht, maar hoopten dat hij niet voor de betaling zou opdraaien. Hij was tenslotte van de medewerking van een fiks aantal, deels vage vrienden afhankelijk. Maar dat viel mee: binnen enkele dagen had ieder van de vrienden twintig euro bij Rob afgeleverd, zodat hij de boete te zijner tijd zou kunnen voldoen. En toen begon het wachten. Het zou wel begin 2011 worden voordat er duidelijkheid was over de boete en de hoogte ervan. Het werd daadwerkelijk 2011, het werd zelfs najaar 2011 zonder dat het OM iets van zich liet horen. Rob vroeg mij wat hij daar nou van moest denken. Hij had nog steeds tweehonderd piek van zijn vrienden in zijn kamer liggen, en hoe moest dat nou? Ik suggereerde dat het OM tot sepot kon hebben besloten, omdat er heel veel onduidelijkheden in het verbaal moesten staan. En er was al meer dan een jaar verstreken, terwijl de agent dacht dat het een halfjaar kon duren. Rob keek opgelucht en tikte de tweehonderd euro weer af aan zijn vrienden. Probleem opgelost.

Nou nee. In maart dit jaar, 20 maanden na het voorval kwam de transactie dan toch binnen. Geen twee- maar driehonderd euro. Au! Rob zat fiks in de penarie, want hij wist inmiddels niet eens meer wie er allemaal destijds bij waren geweest. Met een beetje pech zou hij dus financieel gaan opdraaien voor iets waaraan hij geen schuld had gehad. Hoe moest dat? Ik stelde voor dat ik in zijn naam een bezwaarschrift zou opstellen waarin we een en ander uit de doeken konden doen. Dat kon in ieder geval geen kwaad.

Weer was het een poosje stil. Maar dat bleef niet zo, want plotseling belde een officieel uitziende meneer bij ons aan. Of we wilden tekenen voor ontvangst van een dagvaarding, gericht aan Rob. Hij werd opgeroepen om op 4 oktober in de rechtbank te Amersfoort aan te horen wat de officier van justitie en de rechter te zeggen hadden over deze zaak. Ik bood Rob aan om dan met hem mee te gaan, voor geestelijke bijstand. Dat accepteerde hij natuurlijk in dank. Met die dagvaarding beleefden we nog een klucht, want hij werd gevolgd door nog zeker vier of vijf dagvaardingen, alle identiek aan de eerste. Ze waren daar zeker bang dat Rob niet zou komen opdagen, maar ik had vooral mijn vraagtekens bij de efficiency van de griffie ter plaatse. Dat ambtelijk uitziende type komt per slot van rekening niet in zijn vrije tijd die dagvaardingen bezorgen.

Op 4 oktober waren we ruim op tijd in de rechtbank. Met koffie in een afgetrapte wachtkamer op onze beurt wachten. Mooi tijd om even bij te praten, want Rob woont sinds 1 september niet meer bij ons. Hij woont weer bij zijn moeder, na vijfenhalf jaar bij ons geweest te zijn. Hij is heel netjes opgedroogd, kan de wereld weer aan. Gaat studeren, heeft een baan, zorgt voor zijn eigen gedoetje. Mooi man, daar doe je het voor als pleegouders. Jullie kennen Rob trouwens ook, althans van gezicht. Een paar weken geleden was er op veel zenders een promofilmpje van jeugdzorg: een jongeman die op een opoefiets rijdt en ergens voor een huis zijn fiets parkeert. Binnengekomen zie je een dame op een bank zitten, met een teckel naast zich. Da’s mijn vrouw met een van onze honden, en die knul op die fiets is Rob.

Drie kwartier te laat worden we opgehaald door de bode. In de rechtszaal kijk ik verbaasd naar de rechter. Die ken ik! Op tv is er een programma met de titel De Rechtbank, en onze rechter figureert daarin. Tijdens het tv-kijken was me al opgevallen dat deze rechter zich hoffelijk opstelt en dat blijkt nog waar ook. Hij excuseert zich voor het late tijdstip. Dat komt heel goed over bij ons. Hij informeert bij Rob of ik zijn vader ben, waarop Rob vertelt dat ik zijn pleegvader was. Eenmaal gezeten, blijkt de rechter het proces-verbaal niet te kunnen vinden, dus leest hij even mee op het scherm bij de griffier die naast hem zit. Hij vraagt Rob om in eigen woorden te vertellen hoe het voorval in elkaar zat, waarna mij wordt gevraagd of ik daar nog iets aan wil toevoegen. Ik neem de gelegenheid waar om te vertellen dat Rob altijd pijnlijk precies zijn afspraken nakomt, nooit vergeet iets terug te geven dat hij geleend heeft en door ons is opgevoed met het gegeven dat openheid en eerlijkheid uiterst zinvolle karaktertrekken zijn. En dat ik hem daarom geholpen heb met het schrijven van een bezwaarschrift. Toen Rob zijn verhaal deed moest ik me wel even verbijten, want hij vertelde woordelijk dat hij zich door het gebeuren aardig ‘de lul’ voelde. De rechter vond dat wel leuk, dat zag ik aan zijn gezicht.

Daarna kreeg de officier het woord. Hij stond op en zei dat uit het pv niet echt was op te maken wat het aandeel van Rob was geweest bij het gebeuren, dat hij mee kon gaan in het verhaal dat Rob en ik deden en dat hij vrijspraak wilde vorderen. Onmiddellijk daarna nam de edelachtbare het woord en stelde dat hij het geheel eens was met de conclusie van de officier: Hij richtte zich tot Rob en zei vriendelijk: “Jongeman, hier hoor je nooit meer iets van, je bent hierbij vrijgesproken”. We stonden op, bedankten de rechter en de andere aanwezigen en gingen de zaal uit. Buitengekomen wisselden we een blije high-five uit.

Grijns. Driehonderd euro niet hoeven betalen is een mooi resultaat.