Even bijpraten

Het is bijna twee jaar geleden dat ik een stukje schreef voor FOK. U dacht natuurlijk dat ik verdwenen was van deze site. Eigenlijk klopte dat ook wel, maar enige dagen geleden zag ik dat Okaht op Facebook een linkje had gezet van een stukje van hem op FOK. Dat bracht me ertoe om weer iets van me te laten horen. 

De regelmaat van eenmaal per twee weken was er wat mij betreft allang niet meer. Dat kwam door de big C. Die zat in een van mijn longen; ik werd geopereerd en ging dertig keer naar radiotherapie. Nee, geen chemo. Ik werd gezond verklaard, al was er wel de driemaandelijkse scan. Daarna nog een paar maanden revalidatie, gymmen onder begeleiding van een fysio in het ziekenhuis. Dat was ook niet verkeerd, al is je leven compleet en definitief veranderd door die rotziekte. Of eigenlijk, niet zozeer je leven als wel de manier waarop je de dingen bekijkt. Eén aspect was er in ieder geval wel: ik kon me er niet meer toe brengen om tweewekelijks een stuk tekst af te scheiden. Of dat terecht is, of gewone lethargie, wie het weet mag het zeggen. Wat ik wel weet is dat ik inmiddels anders tegen het nieuws en alle malligheid om me heen aankijk. Het kan me gewoon niet meer zo boeien, en om er dan een stuk over te schrijven is een beetje tegen de draad in.

We schrijven begin 2017. Is dat nog maar ruim twee jaar geleden? Niet te geloven! Daarna kwam ons leven in een achtbaan, waarmee vergeleken mijn longkankerverhaal een boemeltreintje was, hoe ingrijpend ook. Ze had het in het begin zelf niet door, maar ze begon steeds minder te eten, en dingen die ze altijd graag lustte liet ze vaak staan. We drongen bij haar aan op een bezoek aan de huisarts, maar nee, dat wilde ze niet. Want dan zou ze vast en zeker wéér de mallemolen van het ziekenhuis in moeten, en dat vervulde haar met een enorme afkeer. Volkomen begrijpelijk, ze had toen al 24 keer een o.k. van binnen gezien. Nee, morgen zou het wel weer wat beter zijn, ze zou wel zien. Uiteindelijk kon ze er toch niet meer onderuit en moest ze naar het Meander. Er was iets met haar maag, maar onderzoek daar is lastig want daarvoor moet de maag wel leeg zijn. Na verschillende pogingen vond men een tumor bij de uitgang van de maag. Men stelde dat die wel kon worden verwijderd, dat heet een distale resectie waarbij een deel van de maag overblijft en uiteindelijk weer kan functioneren. In het Meander wordt die operatie niet gedaan, daarvoor moest ze naar het UMC. Onderwijl kreeg ze een voedingssonde met een slangetje door haar neus naar haar dunne darm, zodat ze in ieder geval voldoende voeding binnenkreeg. Op 18 september ging ze onder het mes.

Toen ze in de verkoever lag na de ingreep kreeg ik de chirurg aan de telefoon. Hij vertelde me dat ze een tumor hadden gevonden die even groot was als de maag. Ze hadden dus de hele maag moeten verwijderen, samen met de milt en een hele reeks lymfeklieren. Hij vertelde ook nog dat een mens tegenwoordig best kan leven zonder maag, met voeding via een sonde, waarbij dan de sonde bij voorkeur in de buikwand wordt aangebracht. 

Zestien dagen later mocht ze naar huis. Weer met een slangetje in haar neus, want via de buikwand was het toch niet gelukt. Wat was ze onvoorstelbaar sterk, al zagen we haar lijden en konden wij daar maar weinig aan doen. Het zou nog wel te doen zijn als zo'n ziekenhuistoestand (een Academisch ziekenhuis!) niet vergeven was van de fouten. Ze moest daardoor extra lijden, medicatie ondergaan, vaak terugkomen, noem maar op. Door een verkeerde interpretatie van haar gebruik van bloedverdunners kreeg ze bijvoorbeeld in februari 2018 een licht herseninfarct. Gelukkig zonder blijvend letsel, maar dat was te voorkomen geweest. Na nog heel veel behandelingen kreeg ze eind juni de driemaandelijkse scan. Op 4 juli moesten we op gesprek komen. De arts kwam ons ophalen uit de wachtkamer en ze kon duidelijk niet veinzen; eigenlijk hoefde ze niks te zeggen, we wisten het al door haar gelaatsuitdrukking. Er waren overal in haar buik metastases gevonden. 

Er volgden veertig dagen vol zorg, veel medische handelingen door echte professionals en vooral heel veel liefde. Op maandag 13 augustus verloren we haar, gelukkig gewoon thuis; het was haar grootste angst dat ze op het laatst alsnog naar dat gehate ziekenhuis zou moeten. Dat is haar dus bespaard gebleven. Ik ben met mijn grote familie al 11 maanden mijn weg aan het zoeken. Ik ben een broodnuchtere vent, maar ik heb stellig het idee dat we zo onderling verweven waren dat een stuk van mij is mee begraven en dat een deel van haar nog hier is. Ik leef met mijn twee jongste zonen nog in haar huis, vol met haar dingetjes en spulletjes, haar foto's en planten. Ik doe nu haar werk, samen met de jongens. Ik maak schoon, was en strijk, haal boodschappen. De jongens koken gelukkig, en nog goed ook.

Een van de twee zonen heeft groene vingers gekregen. Mijn vrouw zei altijd dat ze geen bloemen op haar graf hoefde, ze had ze liever terwijl ze nog leefde. Dat werd dus niks, het werd een klein zeetje van bloemen en planten, ook in de wintermaanden. Ook de achtertuin moest eraan geloven, er hebben nog nooit zo veel bloemen en planten op zo'n kleine oppervlakte gestaan. Mijn vrouw zou verrukt zijn geweest.

In mei kwam de grafsteen, een granieten plaat, heel strak, precies zoals zij dat wilde. Geen slap geklets als tekst erop, dat wilde ze beslist niet. Alleen haar naam met de geboorte- en sterfdatum. Als blijkje van verzet van ons, naaste familie, boven deze personalia drie woorden:

We missen haar