Magistrale manoeuvres in Moskou (7)
John Beringen is bekend geworden door o.a. zijn boek ''Het verschijnsel Bob Evers'', hetgeen inmiddels een veel gezocht collectors-item is geworden. Geïnspireerd door de unieke opzet van de Bob Evers- verhalen besloot hij een eigen serie op te zetten: de ''Fred Huizinga-serie'' ''Magistrale Manoeuvres in Moskou'' is het eerste deel uit een trilogie.
Hoofdpersonen zijn drie jongens uit Utrecht van begin twintig jaar oud, t.w.: Fred Huizinga, die bij zijn vader in de zaak (een metaalbedrijf) werkt op de afdeling verkoop, Peter Heygraaf, advocatenzoon en student rechten en Hans Verlinden, die werkzaam is op het administratieve vlak via uitzendbureaus. Het verhaal speelt zich af in 1992; ruim een half jaar na de val van het ijzeren gordijn. Met toestemming van zijn uitgever en John zelf mogen we dit boek als feuilleton hier plaatsen. Mocht je de eerdere delen gemist hebben, een link naar de eerdere delen staat onderaan.
WAARIN RUSSISCHE MEDESTRIJDERS ZICH AANSLUITEN EN EEN KRIJGSPLAN VORM KRIJGT
De reis eindigde bij station Beloruskaja. Al eerder waren de jongens overeengekomen dat zij zouden logeren in Hotel Rossia dat zich een steenworp van het Rode Plein bevindt. Nu waren de jongens door de lange reis dusdanig geradbraakt, dat ze besloten om een taxi te nemen in plaats van met veel handen en voetenwerk de juiste metrolijn op te zoeken. Toen ze echter bij de eerste de beste taxi informeerden naar de ritprijs, gaf Fred een schreeuw die weerkaatste tegen de gevel van het machtige stationsgebouw.
"Vijftig dollar! Dat zijn onderhand drie maandsalarissen hier!" "Rustig nou, Fred," suste Peter, we moeten immers de hele stad door? Het zal best een flinke rit zijn." "Ammenooitniet," verzekerde Fred beslist. "Ik heb de afstand, zo goed en kwaad als het ging, uitgerekend op de plattegrond en ik kan je zeggen dat 15 dollar al dik betaald is." Gedwee sjokten Hans en Peter achter hem aan toen hij, zonder verder commentaar, naar een andere taxichauffeur liep die enige tientallen meters verderop op een vrachtje stond te wachten. Na veel loven en bieden bleek de man bereid te zijn om hen voor 20 dollar naar het hotel te brengen. "Pay first, please," besloot de man en hield zijn hand op. Fred pelde twee briefjes van tien dollar van de rol bankbiljetten en gaf deze aan de chauffeur. "Here you are; let's go now."
Hierop werd de chauffeur reuze actief. Hij stopte de twee bankbiljetten in de binnenzak van zijn colbert en liep fluks naar de kofferbak. Na deze geopend te hebben, pakte hij de koffers en deponeerde deze hierin. Toen de auto eenmaal was opgenomen in de drukke verkeersstroom, wilde de chauffeur weten waar de jongens vandaan kwamen. Fred, die naast hem zat, vertelde dat ze uit Holland kwamen. De chauffeur werd haast lyrisch: "Ooh, Holland; I like it. Good people. Do you come from Sendem?" Geen van de drie jongens snapte wat de chauffeur hier nou mee bedoelde. Toen Fred dit kenbaar maakte, keek de chauffeur heel verbaasd en legde uit dat er een klein stadje in Holland moest zijn waar Tsaar Peter de Grote tijdelijk had gewoond om te leren hoe hij schepen moest bouwen. "Ach, do you mean Zaandam?” informeerde Peter. "Yes, yes, Sendem," zei de chauffeur geestdriftig.
Peter grinnikte en legde hem uit dat ze Zaandam uiteraard wel kenden, maar dat ze zelf in het midden van Holland woonden. Ineens boog de man zich voorover naar het handschoenenkastje en pakte hier een vodje papier uit. Uit zijn borstzakje haalde hij een balpen en krabbelde, al rijdend, iets op het papiertje. Toen hij klaar was, drukte hij het Fred in zijn vingers. "My telephone-number," verduidelijkte hij. "If you need a driving guide call me after six o'clock in evening." Fred bekeek het papiertje en staarde de man een ogenblik verbaasd aan. "Remember me," ging deze verder. "Me Boris and not very expensive. Remember good old Boris. You'll never know." Fred grijnsde breed: "Al right Boris; we shall call you up when we need you." Boris zei niets meer en begon te fluiten. Het was de melodie die Peter herkende als die van het lied over de Wolga-slepers.
Die middag liepen de drie jongens tegen zes uur Hotel Rossia uit, een verschrikkelijk kil en modern hotel - door Fred uitgezocht vanwege de centrale ligging - dat zich achter de sprookjesachtige Basilius-kathedraal bevindt en zetten koers naar het Rode Plein. Dit plein (dat helemaal niet rood is maar is geplaveid met zwarte klinkers) meet zo'n achthonderd bij tweehonderd meter. Aan de smalle zuidzijde bevindt zich de reeds genoemde Basilius-kathedraal. De noordzijde wordt afgebakend door het historisch museum en langs de lange westzijde loopt de muur van het Kremlin met daarvoor het Lenin-mausoleum. Daar tegenover, aan de oostzijde, bevindt zich de "GOEM", een gigantisch warenhuis dat feitelijk bestaat uit drie winkelstraten die ieder zijn overdekt door middel van glazen overkappingen. Het was hoofdzakelijk Hans geweest die dolgraag tenminste één keer het Rode Plein wilde bezoeken. Wat hem met name interesseerde, was de ceremonie rondom het wisselen van de wacht bij het Lenin-mausoleum dat 's zomers ieder heel uur van de dag geschiedde. Hoewel Peter en Fred meewarig hadden gereageerd op Hans’ verzoek, raakten ook zij onder de indruk toen ze zagen hoe de plechtigheid werd verricht. Op het moment dat de nieuwe wachtposten zich hadden opgesteld bij de ingang van het kleine gebouw en de afgeloste wegmarcheerden, verspreidde de immense groep toeschouwers zich weer naar alle kanten van het plein zodat de drie jongens even later als enigen achterbleven.
"Deze ceremonie schijnt een ware bezienswaardigheid te zijn," concludeerde Peter. Fred haalde zijn schouders op: "eigenlijk is het wisselen van de wacht overal ter wereld iets wat door velen met belangstelling wordt gadegeslagen." Hans zei niets en staarde naar de wachtposten die, gekleed in diepgroene uniformen, onbeweeglijk stonden, onderwijl hun geweren met bajonet, die met de kolf op de grond rustten, bij de loop vasthielden. Op dat moment wendde zich een kleine, dikke, wat oudere vrouw tot Hans en vroeg iets aan hem. Onderwijl had ze een gelakt kistje, voorzien van allerlei kleine beschilderingen, uit een plastic tas gehaald en toonde deze. Nu had Hans in een van de boekjes een paar Russische zinnetjes uit zijn hoofd geleerd. Een daarvan zou hem, zo meende hij tenminste, nu goed van pas komen. Hij schraapte zijn keel en zei ernstig: "Ja njè gavarjoe pa-roeski" ("ik spreek geen Russisch").
Ieder weldenkend mens zou verwachten dat de vrouw wellicht haar schouders zou ophalen, mogelijk zelfs een spijtig gebaar zou maken, en zou weggaan, maar dit pakte heel anders uit. Kennelijk verkeerde de vrouw nu in de veronderstelling dat een buitenlander die in staat bleek om haar in haar moedertaal toe te spreken - ook al betrof het niet meer dan de mededeling dat hij geen Russisch sprak - deze taal toch wel enigszins machtig was. Ze grijnsde breed, hiermee een rij gouden tanden tonend, en sprak opnieuw tegen Hans. Tot zijn afgrijzen herkende hij de typische klanken, waaruit hij concludeerde dat de vrouw haar vraag gewoon herhaalde. Nerveus haalde Hans zijn taalgidsje tevoorschijn begon hier wanhopig in te bladeren.
"Ja njè gavarjoe pa-roeski," zei hij weer, nu bijna smekend. De vrouw keek hierop heel verbaasd, keek naar Fred en Peter (die overigens moeite hadden om hun gezicht in de plooi te houden) en wendde haar blik tenslotte weer tot Hans. Vervolgens stak ze een heel verhaal af waarvan de jongens geen syllabe begrepen.
Hoe dit verder gaat lees je volgende week. Liever morgen verder lezen? Het boek is ook gewoon te koop en kun je hier bestellen!