Koffie

Ik heb een kater. En weet je wat mij dan heel gelukkig kan maken? Een kopje koffie. En dan niet zomaar een kopje koffie. Een echt goed kopje koffie. Een koffie waar alles aan klopt. Het perfecte kopje koffie zit in een goede mok. Geen kop en schotel, een mok. Eigenlijk is het dus een mokje koffie.

De mok is zo hoog als je vuist en de kleur past bij de omgeving of bij mijn overhemd. De mok heeft absoluut een oor en deze is precies groot genoeg waardoor je vingers er makkelijk ingaan en dan de mok raken. Ze moeten contact maken met de mok. Anders is het oor te groot.

In drink mijn koffie zwart met een klein beetje suiker. Suikerklontjes zijn voor paarden. Niet voor in de koffie. Iedereen moet zijn eigen optimale hoeveelheid suiker kunnen samenstellen uit losse korrels. Een potje of zakje suiker is prima. Koffiemelk maakt me kwaad, creamer maakt me razend.

Het lepeltje moet zo gewoon mogelijk zijn. Geen wapen van Den Bosch en ook geen duif of hondje op de bovenkant. Gewoon een doodgewoon lepeltje, dat iets boven de mok uitkomt zodat-ie blijft hangen als je drinkt. Ik roer graag met mijn lepel en vind het prachtig om te zien als hij zijn rondjes danst aan de binnenkant van mijn mok.

De mok zit goed gevuld met koffie, maar nooit te vol. Houd gerust de twee-vinger-regel aan, net zoals bij het bierschuim. De koffie moet zeer donkerbruin zijn. Tegen het zwarte aan. Een klein crème-laagje is geweldig. De perfecte koffie heeft een prettige geur. Niet te sterk, niet te aanwezig, gewoon prettig. Als de geur niet klopt, komt het negen van de tien keer niet meer goed.

En dan komt het. Het eerste slokje. Als ook die goed is, staat de wereld even stil. Puur genot. Een minuutje of vijf. Dan is de koffie op en heb ik nog steeds een kater. Gadverdamme.