Evian: joden zwartepieten

        'Niemand wil ze hebbenHet is schandelijk om te zien hoe de hele democratische wereld sympathie wasemt voor het arme getergde joodse volk, maar dat ze hardvochtig en hardnekkig blijven weigeren diezelfde joden te helpen.' – Völkische Beobachter na Evian-conferentie, juli 1938
        'Zodra de haat en de strijd tegen de joden flink zijn aangewakkerd, (…) zullen ze zichzelf niet kunnen beschermen en zal niemand voor hen instaan om ze te verdedigen.' – Adolf Hitler, 1922
        'Ik kan alleen maar hopen en verwachten dat de rest van de wereld, die zulk een diepe sympathie koestert voor deze criminelen, in elk geval ruimhartig genoeg zal zijn om deze sympathie in praktische hulp om te zetten. Wij, aan onze kant, zijn bereid om al deze criminelen naar deze landen te laten vertrekken, voor mijn part op cruiseschepen.' – A.H., speech Koningsbergen, juli 1938

In juli 1938 werd in het Franse luxedorpje Evian, op uitnodiging van de Amerikanen en Britten, een conferentie belegd met afgevaardigden van tweeëndertig landen, van de Benelux tot Australië en van Canada tot Colombia. Het zelfverklaarde doel was om een gezamenlijke oplossing te vinden voor het elk jaar groter wordende probleem van joodse vluchtelingen. Met de Anschluss van Oostenrijk, enkele weken voor de conferentie, was het aantal joden binnen Hitlers grenzen toegenomen van 600.000 tot 800.000.

In de vijf jaar tussen 1933 en 1938 hadden reeds 150.000 joden eieren voor hun geld gekozen; geschat werd dat deze vluchtelingenstroom zou aanhouden met 100.000 joden per jaar. Omdat dit getal véél meer was dan de opgetelde immigratiequota van de Evian-landen, moesten de regels opgerekt worden. Dat was in elk geval het idee.

        'Evian is de thuisbasis van de beroemde bron van niet-bruisend en weinig opwindend tafelwater. Na een week van veel warme idealistische woorden tegenover weinig praktische suggesties, lijkt het Intergouvernementeel Comité voor Politieke Vluchtelingen dezelfde eigenschappen aangenomen te hebben. Twee dagen rekken gingen voorbij voor er een president gekozen kon worden. Geen enkele afgevaardigde wilde die functie, allen bang dat hun land verantwoordelijk gehouden zou worden voor het zeer waarschijnlijke falen van de conferentie. Alle aanwezige landen benadrukten hun sympathie en medelijden voor de vluchtelingen, maar weinigen boden aan hen binnen de eigen landsgrenzen op te nemen.' – Time, juli 1938

De aanwezige landen volgden allemaal ruwweg hetzelfde patroon. Enerzijds erkenden ze het probleem van grote groepen vluchtende joden, anderzijds waren ze niet van plan zich verantwoordelijk te voelen voor problemen die Hitler zelf heeft veroorzaakt. Lord Winterton, hoofd van de Britse delegatie, stelde dat “hoewel het ons beleid is om asiel te verlenen aan personen die om politieke, raciale of religieuze redenen hun land hebben moeten ontvluchten, is het Verenigd Koninkrijk geen land van immigratie.” Hij omschrijft zijn land als geïndustrialiseerd, overbevolkt en vol werklozen. “Om die sociale en economische redenen kan ons asielbeleid slechts binnen nauwe grenzen worden uitgevoerd.”

De Britten stelden vervolgens voor, de joden eventueel in minder bevolkte delen van het Britse Rijk onder te brengen. Er werd met name gedacht aan Noord-Rhodesië en Kenia. Immers kon van “geen enkel dichtbevolkt land verwacht worden mensen op te nemen wier mogelijkheden om zichzelf te onderhouden afgepakt zijn voor ze hun land konden ontvluchten; noch kan verwacht worden van de private bevolking dat zij de verliezen van de emigranten zouden moeten vergoeden.”

Meerdere landen kwamen tijdens de conferentie in het verlengde hiervan, met Canada en de V.S. voorop, met het argument dat de joden van Duitsland en Oostenrijk honderden miljoenen (goud)marken in hun bezit hadden en dat de Duitse regering van dat geld maar een oplossing moest regelen. V.S.-afgevaardigde Myron Tyler vond dat de twee tot zes miljard dollar aan privaat vermogen van Duitse en Oostenrijkse joden, “meer dan genoeg geld [was] om een half miljoen mensen ergens anders heen te verhuizen.”

Tevens weigerden de Britten, die destijds ook de scepter zwaaiden over Palestina, om Israël überhaupt te noemen als mogelijkheid. Dat land hadden ze namelijk beloofd aan de Arabische inwoners ervan. Een land twee keer beloven aan twee volken leek de Britten een uitermate onpraktisch en slecht idee. Dat dat achteraf helaas klopte, betekent niet dat het niet treurig is dat de keuze voor een joods thuisland in Israël (of wáár dan ook ter wereld) pas mogelijk werd ná het afslachten van zes miljoen mensen.

         'Als deze regeling voor een “aparte seculiere oplossing” op niets uitloopt, zou het noodzakelijk kunnen worden om een wet door te voeren die het probleem aan de NSDAP overhandigt, om tot een “eindoplossing” te komen.' – A.H., speech Neurenberg 

Land na land gaf aan dat met een overbevolkt land, een failliet bankensysteem, een veel te ruime arbeidsmarkt, een wereldwijde depressie en een negatieve houding van de bevolking tegenover immigratie in het algemeen, weinig voor de joden kon worden gedaan. Hier en daar werden de immigratiequota met een paar procent opgekrikt, maar het bleef bij vage beloftes en verontschuldigingen. Australië, ook drie generaties later niet bepaald bekend om haar humane en liberale immigratiebeleid, stelde dat “voorkeursbeleid voor andere rassen ten opzichte van Britse immigranten onrechtvaardig is”, en verklaarde zelfs dat “we op dit moment geen raciale problemen hebben, en [dat] we ook geen enkele behoefte [hebben] om zo'n probleem te importeren.”

Eén van de joodse aanwezigen was Golda Meir, die later premier van Israël zou worden van 1969 tot '74. In haar memoires vertelt ze dat “het een vreselijke ervaring was om daar in een schitterende hal te zitten, en te luisteren naar de afgevaardigden van tweeëndertig landen die, elk op hun beurt, uitleggen hoe graag ze grote aantallen vluchtelingen hadden willen opnemen, maar hoe ongelukkig het was dat ze dat helaas niet konden doen. (…) Ik voelde een mengeling van verdriet, woede, frustratie en horror.”

De Australische minister van binnenlandse zaken zette in april 1938 op een kabinetsbijeenkomst uiteen, hoe er binnen de regering en de bevolking werd gedacht over het jodenvraagstuk: “De joden zijn erg intelligent als een klasse en blinken doorgaans uit in elk beroep of bedrijf dat ze uitoefenen of beheren. Door hun strikte religieuze wetten aangaande trouwen, blijven ze echter een apart ras, en door dit falen om te assimileren in het land van adoptie zullen ze problemen opleveren in elk land waar ze een aanzienlijk deel van de bevolking zijn.”

Verder stelde minister McEwan dat als het aantal toegelaten joden een limiet zou krijgen, voorkeur zou moeten uitgaan naar “Oostenrijkse en Duitse joden, omdat ze meer geassimileerd zijn op een Europese manier, dan de joden van Polen, die praktisch een staat binnen een staat hebben gevormd.” Twee maanden later maakte de regering van Australië bekend het aantal toe te laten joden te limiteren tot 300 per maand.

Canada bleek van hetzelfde hout gesneden te zijn: aan de ene kant erkennen van het probleem, maar aan de andere het probleem ook echt als probleem ervaren. Níemand zat te wachten op grote, of kleine, groepen vluchtende joden. Zelfs na de oorlog en holocaust, antwoordde een Canadese official op de vraag hoeveel joden toegelaten zouden worden in Canada, dat “geen enkele al teveel is”.

Een joods parlementslid in Canada schreef de premier een brief, waarin hij stelde dat “de vluchtelingen geweigerd worden als ze geen geld hebben”, en dat “als ze wél geld hebben, er altijd wel een flauwe reden gevonden kan worden om ze alsnog toegang te weigeren. Ik zeg slechts dat de huidige regelgeving inhumaan en antichristelijk is. (…) Het door de regering weigeren om actie te ondernemen geeft in toenemende mate de indruk dat antisemitische invloeden ervoor verantwoordelijk zijn.” Het parlementslid kreeg nooit antwoord op de brief.

Zwitserland bleek van alle aanwezige landen de meest radicale anti-immigratiepolitiek te bedrijven. Hun afgevaardigde was het hoofd van de politietak van de Zwitserse justitie en politie en sprak een heleboel wollige, lieve woorden over het lot van de arme joden en de Zwitserse liberale traditie. Hoofd politie: “Zwitserland, dat deze joden even weinig nodig heeft als Duitsland, zal actie ondernemen om zichzelf te beschermen tegen een vloedgolf aan joden die even sluw en geslepen zijn als de politie van Wenen zelf.” De Zwitserse toespraak gaf duidelijk aan dat als men joden wilde helpen, men in elk geval niet op hulp van de Zwitsers hoefde te rekenen.

Dr. Rothmund van de Zwitserse politie hield wijselijk zijn mond over de gelijktijdig aan de gang zijnde onderhandelingen tussen de Zwitsers en de Duitsers, om de immigratie van Oostenrijkse joden naar het Alpenbuurland compleet stop te zetten. Als resultaat van deze onderhandelingen beloofden de Duitsers in alle paspoorten van Duitse en Oostenrijkse joden een grote rode J te drukken. Zo konden de Zwitsers ze er aan de grens makkelijk uitplukken en linea recta terugsturen. De rode J maakte het joden ook moeilijker andere, vaak nauwelijks minder openlijk antisemitische landen binnen te komen.

Het enige land dat tijdens de conferentie luid geprezen werd om haar duidelijke analyse van het werkelijke probleem, was Colombia. De Colombiaanse afgevaardigde vroeg zich af, of “een staat, zonder de basis van onze beschaving aan te tasten, willekeurig de nationaliteit af kan pakken van een hele klasse aan burgers, ze daarmee statenloos makende? Kan een land dat op deze manier handelt, andere landen overspoelen met de burgers die ze kwijt wil? Kan een land daarmee de consequenties van haar kwaadaardige interne beleid op anderen afschuiven?” Helaas bleek ook het Colombiaanse antwoord op al die vragen “nee!”, en werd ook het Colombiaanse immigratiebeleid niet verruimd.

Slechts één van de tweeëndertig landen bood daadwerkelijk hulp aan middels het opengooien van de grenzen: de Dominicaanse Republiek. Waarschijnlijk allang blij dat het geen Haïtianen waren, mochten joden er vrijelijk heen emigreren. Op één voorwaarde, echter; ze moesten per immigrant duizenden dollars betalen. Dit bedrag werd na Evian niet verlaagd, maar verhoogd. Uit antisemitisme dat wellicht het beste te vergelijken is met de voor en onder Wilders ontstane houding ten opzichte van Marokkanen, door angst dat de joden banen zouden inpikken en omdat men geen probleem wilde importeren dat er tot dan toe niet was geweest, hield land na land na land de boot af.

De Amerikaanse afgevaardigde, Tyler, spreekt hiernaast ook over de negatieve houding van de Volkenbond; omdat dit een papieren, tandeloze tijger was die het joodse vraagstuk niet kon oplossen, stelde haar afgevaardigde zich “openlijk vijandig” op. De man stelde in een boze speech dat de Amerikanen de bijeenkomst niet hadden moeten organiseren als ze zelf weigerden de immigratiequota naar boven bij te stellen. De uitkomst van de conferentie werd door de organiserende Engelsen en Amerikanen gezien als een succes, maar was dit totaal niet, omdat het eigenlijk alleen bleef bij mooie beloftes zonder inhoud.

Het Intergouvernementeel Comité zou een permanente status krijgen en regelmatig samenkomen; het zou namens de deelnemende landen onderhandelen met de Duitsers. Men wilde vooral dat het emigrerende joden toegestaan werd wat geld en/of andere middelen mee te nemen om zichzelf in het land van aankomst te kunnen bedruipen. Achteraf bleek de intentie van de V.S. en het V.K. echter helemaal niet het redden van meer joden te zijn. Het afkondigen van een beleg met driekwart van de democratische wereld bleek vooral het doel te dienen van het als over een wereldwijde boterham van onwillende landen uitsmeren van de aan de V.S. en het V.K. toebedeelde morele, humanitaire verplichting om als grootste 'vrije' natiën der aarde iets te doen aan het probleem van de joodse vlucht.

Het antwoord bleek simpel. In één conferentie waar de delegaties meer aan het skiën, golfen en champagne drinken waren dan aan het onderhandelen, werd voor de geschiedenis vastgelegd dat “wij weliswaar niks extra's doen, maar júllie ook allemaal niet.” Ook respectievelijk drie en vier maanden later, met de verovering van Sudetenland en de Kristallnacht, kwam het Comité niet tot noemenswaardige actie. De Britse voorstellen om joden naar Kenia te sturen strandden op niets; er bleken maar 150 (!) vluchtelingen in de kolonie gehuisvest te kunnen worden.

Australië accepteerde uiteindelijk ongeveer tienduizend extra joden, Canada nam tussen '33 en '45 in totaal slechts vijfduizend mensen op. Zoals gezegd was het in geen van de andere landen beter. Echte actie zou pas laat in de oorlog worden ondernomen, toen een programma geïnitieerd door president Roosevelt de failliete Duitse overheid spekte middels het grof betalen voor vrij te kopen joden. Ook hier werd maar een heel klein deel door gered.

De pers wereldwijd reageerde verdeeld. Het Duitse blad voor het ministerie van BuZa stelde op 12 juli dat “sinds men het in veel landen tot heel recent totaal onbegrijpelijk vond, dat de Duitsers een element als de joden niet in hun bevolking wensen te behouden, het verbijsterend [is] dat diezelfde landen niet bepaald zitten te wachten op het ontvangen van diezelfde elementen, nu de mogelijkheid zich presenteert.” De Times bejubelde de uitkomst echter en stelde dat met een beetje goede wil van beide kanten, 200.000 joden wereldwijd zouden kunnen worden ondergebracht. Dit bleek achteraf een grove en onrealistische overschatting.

De Daily Herald schreef echter cynisch: “Als dít al het helpen van vluchtelingen is, wat zouden de landen dan doen als de bedoeling was om ze níet te helpen? (…) Tot emigratie van hele families op een grote schaal wordt geregeld, heeft de mensheid – en het Britse Rijk – aan haar plicht ten opzichte van de Duitse joden niet voldaan.” In november voegde de Manchester Guardian daaraan toe, zich baserend op het Duitse Das Schwarze Korps, dat “de nazi's al plannen opstellen voor het eind van het jodendom en de vernietiging ervan; dit zijn geen loze dreigementen en er is maar één antwoord mogelijk. Duitse joden moeten zo snel mogelijk uit dat land worden gered. Een dun stroompje emigranten door de normale, gelimiteerde kanalen is geen manier om dit wereldwijde vraagstuk van het redden van een hulpeloos en onschuldig volk op te lossen.”

Helaas waren een aantal kranten minder positief. Het Britse Truth schreef over de vluchtelingen als 'enemy aliens': “Xenofobie neemt snel en fel toe, een ontwikkeling waar de vluchtelingen alleen zichzelf voor te danken hebben. Velen zijn lomp, grof, arrogant en ongelooflijk ondankbaar.” Een opiniepoll in de zomer van '39 wees uit dat 70 procent van de Britten positief tegenover het helpen van vluchtelingen stond, maar dat van die 70 procent, vier op de vijf vond dat strikte wetten en quota moesten blijven. Het was een morele strijd tussen daadwerkelijke woede om hoe Duitsland met zijn joden omging, vermengd met angst dat het te ruimhartig opnemen van de Duitse joden de economie zou schaden.

En waar de Sydney Morning Herald vond dat de diaspora bij uitstek “gebruikt kon worden om een beste voorraad aan slimme Europeanen binnen te harken”, schreef de Sydney Truth over “het gevaar voor het Australische ras, bloed en idealen” dat de “ongewenste en onopneembare Hebreeërs vormden”. Achteraf noteert een geschiedkundige dat “Evian draaide om mensenlevens, maar ook om het fatsoen en zelfrespect van de beschaafde wereld. Als elk van de landen 17.000 joden had opgenomen was het hele probleem opgelost geweest. (…) De vragen die Evian onderstreepte waren niet slechts humanitair, maar waren een test voor de beschaving.” 'We' zakten collectief voor de test, door de grond en door het ijs.

De meeste afgevaardigden waren het tot slot min of meer eens met Tyler, die net als de Canadese minister van immigratie vond dat, alle eerdere sociale, raciale en economische argumenten in overweging nemende, die Duitsers hun jodenvraagstuk maar lekker zelf op moesten lossen.

Helaas deden ze dat dan ook.